18401 |
ondergoed |
onderdingen:
oͅndərdeŋə (K314p Kwaadmechelen)
|
ondergoed, onderkleren [t onderdinge] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
32640 |
ondergronder, woeler |
wroet:
vrȳt (K314p Kwaadmechelen)
|
De ondergronder of woeler was een aparte ploeg zonder kouter en riester, maar met een lansvormige schaar of twee in tegenovergestelde richting geplaatste messen vóór op het ploeghoofd. Vaak werd de oude aanaardploeg tot ondergronder omgebouwd. Met deze ploeg, die vóór de gewone ploeg uitging of erop volgde, werd de ondergrond, de bodem van de voor opengebroken. Men kon ook met de gewone ploeg de ondergrond losrakelen, door op de plaats van de voorschaar of het kouter, dan wel aan of onder de ploeghiel een woelschaar, een woelhaak of woelmes aan te brengen. Aldus werd tegelijkertijd de bovengrond geploegd en de ploegzool opengebroken. [N 11, 33j; N 11A, 76a + 76b + 77; N 27, 14]
I-1
|
33947 |
onderhaam |
onderhaam:
ø̜ndǝrhǭm (K314p Kwaadmechelen)
|
Twee met elkaar verbonden kussens die het paard onder het haam draagt, als dat te groot is. [N 13, 11; monogr.]
I-10
|
18257 |
onderhemd |
hemd:
hum (K314p Kwaadmechelen)
|
onderhemd, onderkledingstuk dat op het blote lijf gedragen wordt [im, emmek, hem, himp, kemsel, liejms, sjmies, vlok] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18313 |
onderjurk |
combinaison (fr.):
<Fr. combinaison
komənəza͂ (K314p Kwaadmechelen),
zegt men nu
komənəza͂ (K314p Kwaadmechelen),
tabbaard:
vroeger gebruikte term
tabberd (K314p Kwaadmechelen),
vroeger moeilijk leesbaar
tabert (K314p Kwaadmechelen),
ziepel:
Vroeger. [Vgl. WNT ziep, zip, zipe, zjip, zjup: 1. vest, kort wambuis; 2. Door boeren gedragen borstrok (onder het bovenkleed gedragen)...]
sibel (K314p Kwaadmechelen)
|
onderjurk, onderkleed met lijfje en schouderbanden [N 24 (1964)]
III-1-3
|
25498 |
onderkant van een peperkoek |
vloer:
vlūr (K314p Kwaadmechelen)
|
[N 29, 94b]
II-1
|
25492 |
onderkant van het brood |
vloer:
vlūr (K314p Kwaadmechelen)
|
[N 29, 54b; monogr.]
II-1
|
19395 |
onderkussen, peluw |
peluw:
pøl (K314p Kwaadmechelen)
|
Langwerpig, rond onderkussen onder het hoofdkussen (peul, pulling, uppeling, kopkussen) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
17619 |
onderlip |
onderlip:
undərløp (K314p Kwaadmechelen)
|
onderlip [N 10b (1961)]
III-1-1
|
25509 |
onderoven |
assenkot:
asǝkǫt (K314p Kwaadmechelen)
|
De ruimte beneden in de oven. Deze onder-oven heeft zowel in het bakhuis als in de bakkerij verschillende gebruiksmogelijkheden. De as wordt erin geborgen en eventueel wordt het hout erin gedroogd. Soms functioneert deze ruimte als rijsplaats voor het brood. Aardappelen kunnen erin bewaard worden evenals rapen, wortelen en bieten. Zelfs broedgrage hennen worden erin opgesloten (Weyns 68). De informant van Q 97 vermeldt nog de functie van "weegplaats voor fruit" voor deze onveroven, waarvan de informant uit L 269a zegt dat die zes vierkante meter groot is. Zie afb. 10. [N 29, 5a; N 29, 5b; monogr.]
II-1
|