33800 |
pijpbeen |
achteronderbeen:
axtǝrundǝrbiǝn (K314p Kwaadmechelen),
onderbeen:
undǝrbiǝn (K314p Kwaadmechelen)
|
Het gedeelte van het voorbeen van het paard tussen de knieschijf en de koot tot aan de kogel. Het ondereinde van het pijpbeen vormt het kootbeen. Zie afbeelding 2.23. [JG, 1b; N 8, 32.1, 32.3, 32.6, 32.11, 32.14, 32.15 en 32.16]
I-9
|
20876 |
pijpensteel |
pijpensteel:
pijpesteel (K314p Kwaadmechelen),
spit:
spit (K314p Kwaadmechelen)
|
Pijpensteel. Het dunne buisvormige deel van een pijp. [ZND 41 (1943)]
III-2-3
|
18642 |
pijpjesmuts? |
pijpjesmuts:
Werd hier eigenlijk niet gedragen.
peͅpkəsmøts (K314p Kwaadmechelen)
|
pijpjesmuts, in de betekenis van soort muts; betekenis/uitspraak [N 25 (1964)]
III-1-3
|
33055 |
pikbinder |
pikbinder:
pek˱bendǝr (K314p Kwaadmechelen)
|
Machine die niet alleen maait, maar het koren ook tot schoven samenbindt. Zie afbeelding 6. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [machine] zie het lemma ''maaimachine'' (3.2.18) in aflevering I.3. Kaart 36 is een woordkaart gebaseerd op het materiaal uit dit lemma; kaart 37 is een betekeniskaart, gebaseerd op het materiaal uit dit lemma èn het lemma ''graanmaaimachine'' (4.5.2) en toont waar men met de termen zicht- en pikmachine ofwel de enkelvoudige maaimachine ofwel de combinatiemachine, pikbinder, aanduidt.' [N J, 4a; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
18162 |
pil |
pil:
pel (K314p Kwaadmechelen)
|
pil [ZND A1 (1940sq)]
III-1-2
|
24225 |
pimpelmees |
pimpelmeesje:
doorgaans Frings, soms eigen spelling
pemʔəlmeͅskə (K314p Kwaadmechelen)
|
pimpelmees (11,5 blauwe kop, gele onderkant; nogal bekend, komt voor als koolmees [052] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
24881 |
pinksterbloem |
sinksenbloem:
seŋsǝblum (K314p Kwaadmechelen)
|
Cardamine pratensis L. Een algemeen voorkomend, veldkersachtig plantje in graslanden, bermen en aan waterkanten met witte tot vaag lilagekleurde kruisbloempjes in trossen op een hol stengeltje en dun blad dicht bij de grond. Het bloeit van april tot juni en varieert in hoogte van 15 tot 50 cm. Niet te verwarren met de (echte) koekoeksbloem (Lychnis flos-cuculi L.; zie het lemma Echte Koekoeksbloem), die op dezelfde plaatsen groeit, maar roze-rode bloempjes heeft met gespleten kroonbladeren. Kroenekraan is de plaastelijke benaming van de kraanvogel. [N 37, 16f; A 17, 3; A 49B, 3; monogr.]
I-5
|
23287 |
pinksteren |
sinksen:
sinksen (K314p Kwaadmechelen)
|
Hoe heet de 50e dag na Pasen: Pinksteren of Sinksen? [ZND 40 (1942)]
III-3-3
|
22732 |
pinstokken (voor de slee) |
pikken:
pik-en (K314p Kwaadmechelen, ...
K314p Kwaadmechelen)
|
Hoe heten de stokken waarmee een kleine ijsslede wordt voortgeduwd? [ZND 40 (1942)]
III-3-2
|
20060 |
pioen |
balroos:
balroeze (K314p Kwaadmechelen),
sinksenbloem:
-
sinksenbloem (K314p Kwaadmechelen),
ook ZND 1 (a-m) en ZND 1u, 007
sinksenbloem (K314p Kwaadmechelen)
|
Ook mat. van ZND 15 (1930), 018 opgenomen [ZND 05 (1924)] || Pioen (Paeonia officinalis L.)
I-7, III-2-1
|