19482 |
pollepel |
pollepel:
poͅllēpəl (K314p Kwaadmechelen),
soeplepel:
soplepel (K314p Kwaadmechelen)
|
lepel, metalen ~; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] || pollepel [ZND 04 (1924)]
III-2-1
|
17657 |
pols |
pols:
puls (K314p Kwaadmechelen)
|
pols [N 10b (1961)]
III-1-1
|
18292 |
polsmof |
serge want:
sassiewanten (K314p Kwaadmechelen)
|
een polsmof - korte, gebreide stukken, die over de voorarm worden aangetrokken tegen de koude [ZND 34 (1940)]
III-1-3
|
33807 |
pommelee, appelschimmel |
gepenningd:
gǝpɛnext (K314p Kwaadmechelen),
pommelee:
pomǝ`lē (K314p Kwaadmechelen)
|
Paard met ronde, glanzende plekken in de vorm van appels in het haarkleed, van binnen wit en van buiten zwart. De afwisseling van zwarte en witte haren vormt een cirkelvormig patroon, vooral op de schouders en het kruis. [JG 1a, 1b; N 8, 63c, 63d en 63e]
I-9
|
18504 |
pompon van een muts |
floche (fr.):
fløs (K314p Kwaadmechelen)
|
pluim van een muts [floes] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
21536 |
ponder |
handuisel:
om te wegen tot 12 kg
handøsəl (K314p Kwaadmechelen)
|
Weeginstrument met trekveerwerking. [N 18 (1962)]
III-3-1
|
19957 |
poort |
poort:
pǭǝt (K314p Kwaadmechelen)
|
Opgenomen zijn de benamingen die de poort in het algemeen. Zie ook de lemmata "stalpoort, staldeur" (2.1.3) en "schuurpoort" (3.1.2). Zie de afbeeldingen 22, (a) ronde poort; 23, (b) rechthoekige poort; en 24, (c) details van de poort. In de toegevoegde klankkaart zijn de lengte van klinker en de gevallen van pseudo-klankverschuiving van de slot-t aangegeven. Zie afbeelding 18. [N 7, 48a; JG 1a, 1b; A 10, 7a en 7b; L A2, 286; L 5, 56; L 12, 5; R (s]
I-6
|
33796 |
poot |
poot:
puǝt (K314p Kwaadmechelen
[(mv pūǝʔǝ)]
)
|
Tussen haakjes de meervoudsvorm. [JG 1a, 1b]
I-9
|
34019 |
poot omhoog |
poot:
puǝt (K314p Kwaadmechelen)
|
Voermansroep om de hoef of voet op te lichten. [N 8, 95k]
I-10
|
33172 |
pootgoed, pootaardappelen |
plantpatatten:
plãnt[patatten] (K314p Kwaadmechelen),
zetgoed:
zęt˲gūt (K314p Kwaadmechelen)
|
Mooie aardappelen worden apart gehouden om in het volgend seizoen gepoot te worden, als pootaardappelen. Pootaardappelen mogen niet te groot en niet te klein zijnen er mogen veel ogen in zitten. Ze worden op een koele plaats, in de kelder, bewaard. Voor de fonetische documentatie van de woordtypen voor aardappel, zie het lemma Aardappel. [N M, 15; JG 1a; L 40, 55; monogr.; add. uit N M, 22]
I-5
|