17953 |
pootjebaden |
baden:
bōwṇ (K314p Kwaadmechelen)
|
lopen: met blote voeten door plassen lopen [polse, dokkele, baden] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
22806 |
pop |
pop:
poep (K314p Kwaadmechelen),
op de e staat een groter-dan-tekentje
poep (K314p Kwaadmechelen)
|
Een pop. [ZND 40 (1942)]
III-3-2
|
24226 |
pop, vrouwelijke zangvogel |
pop:
pup (K314p Kwaadmechelen)
|
vrouwelijke zangvogel (pop) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
24490 |
populier (alg.) |
populier:
IPA, omgesp.
poͅpəlir (K314p Kwaadmechelen)
|
De populier in het algemeen (populier, peppel, peppelboom). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
21481 |
portemonnee, beurs |
beurs:
ən bəs (K314p Kwaadmechelen)
|
een beurs [ZND A1 (1940sq)]
III-3-1
|
22807 |
portret, foto |
portret (<fr.):
pertret (K314p Kwaadmechelen),
portret (K314p Kwaadmechelen)
|
Portret. [ZND 40 (1942)]
III-3-2
|
21203 |
postbode |
facteur (fr.):
faktø͂ͅr (K314p Kwaadmechelen)
|
postbode [RND]
III-3-1
|
33573 |
postelein |
postelein:
puzəlēͅn (K314p Kwaadmechelen)
|
[Goossens 1b (1960)]
I-7
|
33171 |
poten |
planten:
plántǝ (K314p Kwaadmechelen),
plānʔn (K314p Kwaadmechelen),
poten:
puǝtǝ (K314p Kwaadmechelen)
|
De kleine steuntjes die zich aan de onderkant van de berries bevinden en waarop het draagvlak van de kruiwagen kan rusten. [N 18, 99, add; JG 1a; JG 1b] || In dit lemma staan de algemene benamingen voor het planten van de pootaardappelen bijeen. [N 12, 10; N 15, 1b en 1c; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 20, 1a; A 23, 17d.I; Lu 1, 17d.I; Wi 43; monogr.; add. uit N 12, 15; N M, 18a en 18b]
I-13, I-5
|
33350 |
potstal |
kotstal:
kǫt[stal] (K314p Kwaadmechelen),
potstal:
pǫt[stal] (K314p Kwaadmechelen)
|
Een potstal is een ouderwetse stal, met als voornaamste functie het winnen van mest. De bodem is niet geplaveid; de koeien staan direct op de grond en de mest. Omwille van de mest stonden de koeien vroeger het hele jaar op stal, later alleen in de winter. Het vee stond in twee rijen, vastgebonden aan de stalpalen. Over de mest heen werd strooisel gespreid en zo kwamen de koeien steeds hoger te staan, tot de potstal "vol" was. De mest in de potstal werd regelmatig verplaatst, maar de potstal werd slechts één of twee keer per jaar uitgemest. De potstal verdween om hygiënische redenen. In armoedige streken, zoals in de Kempen, waar men grote behoefte aan mest had, is de potstal het langst blijven bestaan, totdat de kunstmest opkwam. Waar de potstal niet bekend is geweest, heeft men er vaak wel een woord voor, dat men van elders kent. Waar de potstal vroeger de gewone stal was, werd hij gewoon "stal" of "koestal" genoemd. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). Zie afbeelding 7. [N 5A, 49a; N 4, 65; JG 1a en 1b; monogr.]
I-6
|