18396 |
ring |
ring:
reŋk (K314p Kwaadmechelen)
|
ring [ZND A1 (1940sq)]
III-1-3
|
17587 |
ringbaard |
ringbaard:
reŋkbowət (K314p Kwaadmechelen)
|
ringbaard [N 10b (1961)]
III-1-1
|
29911 |
ringen |
ringen:
reŋǝ (K314p Kwaadmechelen),
riŋǝ (K314p Kwaadmechelen)
|
Het varken een ring in de neus zetten om het het wroeten te beletten. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 70, 9; N 19, 26; N 19, 26, Q 98 add.; monogr.]
I-12
|
33582 |
ringen, randen verwijderen van peulvruchten |
ringen/randen afdoen:
raŋ avdun (K314p Kwaadmechelen)
|
[Goossens 1b (1960)]
I-7
|
24234 |
ringmus |
boommus:
doorgaans Frings, soms eigen spelling
buəmøs (K314p Kwaadmechelen)
|
ringmus (14 bijna gelijk aan de huismus, maar chocoladepetje en -plekje op de wang; broedt meer in hol hout; vaak op trek in flinke troepen [N 09 (1961)]
III-4-1
|
21214 |
riool |
riool:
rioolen (K314p Kwaadmechelen)
|
De dikke buizen onder de grond [ZND 24 (1937)]
III-3-1
|
24317 |
riviergrondel |
geufje:
IPA
gøͅfkə (K314p Kwaadmechelen)
|
Hoe noemt u de grondel: een zoetwatervisje dat voorkomt in stromend en stilstaand water. Het is langgerekt van vorm en heeft één paar voeldraden aan de bek. Op de rug en flanken is het donker gevlekt en gestippeld met een groene of blauwachtige weerschijn [N 83 (1981)]
III-4-2
|
24647 |
robinia |
acacia:
IPA, omgesp.
akazia (K314p Kwaadmechelen)
|
De acacia; heeft 10-35 cm. grote varenachtige bladeren samengesteld uit deelblaadjes van 3-5 cm lengte; in het begin van de zomerdraagt de boom hangende bloemtrossen; de takken wijzen soms naar boven (acacia, asdoorn). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
33478 |
rode aalbes |
sint-jansbessen:
IPA, omgesp. De vrucht van een aalbessenstruik (bes, zembes, troskesbes, zeebes, bezing, aalbeer, miemer).
sintjānzbes* (K314p Kwaadmechelen)
|
aalbes [N 82 (1981)]
I-7
|
33231 |
rode biet |
rode biet:
ruǝi̯ biǝt (K314p Kwaadmechelen)
|
Beta vulgaris L. var. rubra L. Deze bietensoort hoort eigenlijk onder de groenten uit de moestuin, en daardoor in de aflevering over de boerderij en het erf, maar is toch hier ondergebracht vanwege "lexicale nabijheid" met biet, kroot. De knollen met een doorsnee van 8-10 cm worden gekookt en warm of koud als salade gegeten. De knollen en het kookvocht hebben een felle donkerpaarse kleur. [A 4, 26d; A 13, 2a; A 49, 1b; L 20, 26d; monogr.]
I-5
|