34531 |
roepwoord om de klokhen te lokken |
kloek, kloek, kloek:
kluk, kluk, kluk (K314p Kwaadmechelen)
|
[N 19, 44c; A 6, 2c]
I-12
|
34460 |
roepwoord voor de geit |
lem, lem, lem:
lɛm, lɛm, lɛm (K314p Kwaadmechelen)
|
[N 19, 74e; VC 14, 2l r; L B2, 259e -263-; monogr.; N C, Q 111 add.]
I-12
|
34461 |
roepwoord voor de jonge geit |
lem, lem, lem:
lɛm, lɛm, lɛm (K314p Kwaadmechelen)
|
[N 19, 74f; VC 14, 2m -r-]
I-12
|
24236 |
roerdomp |
roerdomp:
doorgaans Frings, soms eigen spelling
ruərdump (K314p Kwaadmechelen)
|
roerdomp (76 bruingestreepte, geheimzinnige rietvogel die in het voorjaar een ver hoorbaar geluid laat horen [ehh-hóémmmmm], lijkend op loeien van een koe of geluid van een misthoorn; er is nog een kleine soort die blaft als een hondje [N 09 (1961)]
III-4-1
|
20819 |
roeren |
roeren:
ruren (K314p Kwaadmechelen)
|
In de soep roeren. [ZND 41 (1943)]
III-2-3
|
19606 |
roerzeef |
passe-vite:
pasfit (K314p Kwaadmechelen)
|
zeef; inventarisatie soorten en gebruiksmogelijkheden; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
25088 |
roest |
roest:
røst (K314p Kwaadmechelen)
|
roest, rood- of bruingele bedekking die aan de oppervlakte van ijzer en staal ontstaat door verbinding met zuurstof, vooral in een vochtige omgeving [roester] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
19441 |
roestplek |
ijzermaal:
roestplek in \'t linnen
ijzermael (K314p Kwaadmechelen),
maal:
mōͅl (K314p Kwaadmechelen)
|
roestplek [ZND 36 (1941)] || Roestplek in het linnen (spot, spit, tikkel, maal, plek, smet) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
19410 |
roet |
roet:
rut (K314p Kwaadmechelen),
rūt (K314p Kwaadmechelen)
|
Het rookzwart dat onder een ketel vastzit (zoet, zwart, roet, kroos) [N 79 (1979)] || rookzwart onderaan een ketel [ZND 36 (1941)]
III-2-1
|
32976 |
rogge |
koren:
[koren] (K314p Kwaadmechelen),
rog(ge):
rǫgǝ (K314p Kwaadmechelen)
|
Secale cereale L. Tot in de jaren vijftig het meest geteelde graangewas in Limburg, met uitzondering van Haspengouw, waar tarwe de meest verbouwde graansoort was. Men zaait ongeveer 170 kg rogge per hectare. Het koren-gebied in dit lemma wijkt aanzienlijk af van dat in het lemma ''graan, koren'' (1.2.1); vergelijk de kaarten die bij de lemma''s getekend zijn. Zie voor de benaming koren en voor de fonetische documentatie van het woord [koren] in het gebied waar ''koren'' zowel de algemene benaming alsook de benaming van de rogge is, het lemma ''graan, koren'' (1.2.1). Zie afbeelding 1, a. [JG 1a, 1b; L 34, 55b; L lijst graangewassen, 6; S 30; Wi 52; monogr.; add. uit N 15, 1a]
I-4
|