24242 |
sijs |
sijsje:
doorgaans Frings, soms eigen spelling
seͅskə (K314p Kwaadmechelen)
|
sijs (12 groenig, maar man heeft zwart petje en sikje; alleen trek- en wintervogel, dan in dichte danszwermen, meest bij elzen; zeer geliefde kooivogel [N 09 (1961)]
III-4-1
|
28694 |
sikkel |
zichel:
zexǝl (K314p Kwaadmechelen),
zikkel:
zikǝl (K314p Kwaadmechelen)
|
Werktuig in de vorm van een halve cirkel met een korte steel dat gebruikt wordt om gras en soms ook wel graan te maaien. In Noord Ned. Limburg is herhaaldelijk opgemerkt: "zelden in handen van boeren ... het is een typisch vrouwengereedschap" (L 270). [N 11, 88; N 18, 79; JG 1a, 1b, 2c; A 4, 28 en 28a; A 14, 7 en 11; A 23, 16.2; L 20, 28; L 42, 46; L 45, 11; Lu 1, 16.2; NE 2, 1; Wi 51; monogr.; add. uit N Q, 11c]
I-5
|
20791 |
sinaasappel |
appelsien:
appelsien (K314p Kwaadmechelen, ...
K314p Kwaadmechelen)
|
sinaasappel [ZND 40 (1942)]
III-2-3
|
33981 |
singel |
singel:
seŋǝl (K314p Kwaadmechelen)
|
Riem die het zadel op zijn plaats houdt. Hij is aan de zijkanten van het zadel vastgehecht en wordt onder de buik van het paard door middel van een gesp gesloten. [JG 1a, 1b; N 13, 72; monogr.]
I-10
|
33993 |
singel voor de paardedeken |
singel:
se ̞ŋǝl (K314p Kwaadmechelen)
|
Riem rond de buik van het paard die dient om de paardedeken op zijn plaats te houden. [N 13, 92]
I-10
|
22799 |
sint-maarten |
sint-maarten:
sint metten (K314p Kwaadmechelen)
|
Sint-Maarten. [ZND 38 (1942)]
III-3-2
|
23286 |
sint-pieter te rome |
sinte-pieter:
sinte pieë-er (K314p Kwaadmechelen),
sinte pieër (K314p Kwaadmechelen)
|
Sint-Pieter. [ZND 40 (1942)]
III-3-3
|
19420 |
sintel |
sintel:
seŋəl (K314p Kwaadmechelen)
|
Geheel of halfuitgebrand samengesmolten stuk steenkool (sintel, singel, slak) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
33587 |
sjalot |
sjalot:
žəloͅtən (K314p Kwaadmechelen),
IPA, omgesp.
šəloͅt* (K314p Kwaadmechelen)
|
Een sjalot, een soort van kleine ui (sjalot, sjarlot, schaloeneke). [N 82 (1981)] || sjalotten (pl) [Goossens 1b (1960)]
I-7
|
21143 |
sjees |
sjees:
šis (K314p Kwaadmechelen)
|
Licht en hoog tweewielig rijtuigje voor twee personen met een verstelbare kap. Er is geen aparte bok voor de koetsier. De sjees was voor rijke boeren vaak het voertuig waarmee ze onder meer naar de kerk of naar de stad gingen. De sjees is het bekendste tweewielige rijtuig, vandaar dat de benaming "sjees" ook wel vermeld werd als naam voor het tweewielig rijtuig in het algemeen. [N 17, 5; N 101, 1, 3, 4, 8, 15; N G, 51; L 1a-m; L 36, 70; S 18, 30; monogr]
I-13
|