20728 |
boerenvlaai |
grote boerenvlaai:
Syst. IPA
gruu̯əʔə būrəvlo̞u̯əi̯ (K314p Kwaadmechelen)
|
Grote boerenvla (vlaam?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
24123 |
boerenzwaluw, zwaluw |
zwalf:
zwaləvən (K314p Kwaadmechelen),
doorgaans Frings, soms eigen spelling
zwalf, zwɛlf (K314p Kwaadmechelen, ...
K314p Kwaadmechelen)
|
boerenzwaluw (19 roodachtig keeltje; zeer puntige vorkstaart; nest van klei en sprietjes binnenin een schuur [N 09 (1961)] || zwaluw (mv.) [RND]
III-4-1
|
18209 |
boezeroen |
boezeroen:
boezeroen (K314p Kwaadmechelen)
|
boezeroen, blauwlinnen of katoenen (boeren)overhemd [boezeloen, bazeoren, bazzeroel] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
34655 |
bok van het rijtuig |
schoot:
sxuǝt (K314p Kwaadmechelen)
|
Zitplaats voor de koetsier of de voerman. Alleen bij het rijtuig vormt de bok een vast onderdeel. Bij de kar en de wagen wordt soms een plank tussen de berries gelegd die als geïmproviseerde zitplaats dient. Uit vragenlijst N 101, waar gevraagd werd naar de zitplaats van de voerman van een rijtuig, kwamen vrijwel uitsluitend opgaven van het type bok. [N 17, 38a-b + 40 + add; N G, 58d; N 101, 18a; monogr.]
I-13
|
20517 |
bokking |
boksharing:
boekseering (K314p Kwaadmechelen),
boeksərring (K314p Kwaadmechelen),
buksəeͅriŋ (K314p Kwaadmechelen)
|
bokking, gerookte haring [ZND 24 (1937)] || haring [ZND 26 (1937)] || haring; Hoe noemt U: Een gerookte haring (massisse, bukkem, boesterin, boksharing) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
18410 |
bolhoed: algemeen |
bolhoed:
bolhoed (K314p Kwaadmechelen)
|
bolhoed [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18412 |
bolhoed: spotnamen |
pispot:
pispot (K314p Kwaadmechelen)
|
bolhoed: spotbenamingen [ketspeng, tiets, hardhoutere] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
17605 |
bolle wangen |
volle maan:
volle maun (K314p Kwaadmechelen)
|
wang: bolle wangen [toetwange, zwabberkaken, volle maan] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
25583 |
bolrijs |
gaan:
gǭn (K314p Kwaadmechelen)
|
De rijsperiode na het opbollen. Bij de rijs op de bol moet men de bollen beschermen tegen afkoeling en tocht om te verhinderen dat de buitenkant der bollen uitdroogt (Schoep blz. 100). [N 29, 35c; N 29, 35a]
II-1
|
33500 |
bolster van de okkernoot |
bolster:
bolster (K314p Kwaadmechelen),
schaal:
schal (K314p Kwaadmechelen)
|
bolster (van) [ZND 33 (1940)]
I-7
|