e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kwaadmechelen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
wisselen van de tanden breken: brēʔǝ (Kwaadmechelen), wisselen: wesǝlǝ (Kwaadmechelen) Het breken of wisselen van de veulentanden gebeurt op twee en een half- à drie en een halfjarige leeftijd; het veulen verliest de melktanden en krijgt paardetanden, eerst de twee voorste tanden of binnentanden. Als het omstreeks vier jaar is, breken de twee middentanden en op vier en een half- à vijfjarige leeftijd de twee hoektanden. [JG 1a, 1b; N 8, 19] I-9
wisselvallig weer braggelen: broͅ⁄ələ (Kwaadmechelen), kwakkellucht: kwa⁄əluxt (Kwaadmechelen), t weer staat te luimen]: het weer is moedwillig.  møtwelləx (Kwaadmechelen), vieze lucht: vuəzəluxt (Kwaadmechelen) lucht die regenachtig weer betekent [treuzellucht] [N 81 (1980)] || lucht die wisselvallig weer betekent [kwaklucht, knoeilucht] [N 81 (1980)] || niet schijnen te weten wat het wil gaan doen, gezegd van het weer [loerachtig [N 22 (1963)] || nu eens regenen, dan weer helder zijn, gezegd van het weer [N 81 (1980)] III-4-4
wit halsboordje band: nə bannə (Kwaadmechelen), colletje (<fr.): kolleken (Kwaadmechelen), wit kraagje: wit kraagsken (Kwaadmechelen) wit halsboordje (fr. faux-col) [ZND 32 (1939)] III-1-3
wit stervormig vlekje op het voorhoofd plakje: plakskǝ (Kwaadmechelen), ster: stār (Kwaadmechelen) Witte plek op het voorhoofd van donkerharige paarden, niet groot maar van verschillende vorm als rond, ovaal e.d. Een ster is iets groter dan een kol. Zie afbeelding 3. [JG 1a, 1b; N 8, 27a; S 27] I-9
wit van het ei wit: wet (Kwaadmechelen) [JG 1b, 1c; monogr.] I-12
wit zand, stooizand wit zand: wet ˃zānt (Kwaadmechelen), zand: zānt (Kwaadmechelen) De witte stof die vroeger op de vloer gestrooid werd (zand, wit zand) [N 79 (1979)] III-2-1
witte abeel zilverpopulier: IPA, omgesp.  zilvərpoͅpəlir (Kwaadmechelen) De witte abeel, 15-18 m hoog, bladeren 8-12 cm, zijn grijsgroen aan de bovenzijde en kalkwit aan de onderkant (abeel, witbeel, kjeseboom, peppel, vlaming, witte canada, witte boom). [N 82 (1981)] III-4-3
witte kaas, wrongel platte kaas: plaʔə kēs (Kwaadmechelen), smeerkaas: Syst. IPA  smēi̯ərkēs (Kwaadmechelen) hangop; Hoe noemt U: Een koud melkgerecht van karnemelk die men in een zak of in een doek opgehangen, heeft laten uitdruipen en vervolgens met melk en suiker aangemengd, opdient (hangop, hangebast) [N 80 (1980)] || Smeerbare witte kaas of wrongel (fluitert, fluiterskaas?) [N 16 (1962)] III-2-3
witte kanten muts waarop een sierkrans werd gedragen kapmuts: kapmuts (Kwaadmechelen), kaproen: kapruin (Kwaadmechelen) muts, witte kanten ~ waarop een sierkrans wordt gedragen {afb} [kroezel-, frul-, froezel-, krul-, poffermuts] [N 25 (1964)] III-1-3
witte kanten muts zonder sierkrans werkmuts: werkmuts (Kwaadmechelen) muts, witte kanten ~ zonder kroon als doordeweekse hoofdtooi, door oudere en minder gegoede vrouwen ook s zondags gedragen {afb} [N 25 (1964)] III-1-3