| 20563 |
borrel |
borrel:
børəl (K314p Kwaadmechelen),
borreltje:
børəlʔjə (K314p Kwaadmechelen)
|
borrel; Hoe noemt U: Een glaasje sterke drank, borrel (grigo, officiertje, tjipke, sprets, druppel, drup, kleintje, kloekmalder, propje, peut, wippertje, taaie, tikje, slokje, snapsje, spatje) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
| 24981 |
borrelen (van water) |
brottelen:
brutələ (K314p Kwaadmechelen)
|
bobbelend naar boven komen, gezegd van water [borrelen, wellen, walen, kwelmen] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
| 19563 |
borrelglaasje |
borrel:
børəl (K314p Kwaadmechelen),
druppeltje:
drøpəlʔə (K314p Kwaadmechelen)
|
jeneverglaasje met een voetje (borrel) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
| 17578 |
borstelig haar |
stekelhaar:
stekelhower (K314p Kwaadmechelen)
|
borstelig haar (stekkerhaar, pinhoor] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
| 17765 |
borstkas |
borst:
bəst (K314p Kwaadmechelen)
|
een borst [ZND A1 (1940sq)]
III-1-1
|
| 33988 |
borstnet |
borstdrom:
bø̜st˲d˙rom (K314p Kwaadmechelen),
borstnet:
bøstnęt (K314p Kwaadmechelen)
|
Vliegennet dat alleen voor de borst van het paard wordt gehangen. [JG 1a, 1b; N 13, 83b]
I-10
|
| 33969 |
borstriem |
borstlap:
bøslap (K314p Kwaadmechelen)
|
Leren riem van het borsttuig die voor de borst van het paard zit. Zie ook opmerking onder lemma Borsttuig. [N 13, 52]
I-10
|
| 18400 |
borstrok |
slaaplijf:
sləpleͅf (K314p Kwaadmechelen)
|
borstrok, onderkledingstuk dat over het hemd wordt gedragen [hemdrok, humperok, sjtoep, liefke, slaoplijf] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
| 18603 |
borstrok (voor mannen) |
slaaplijf:
mānsslepleͅf (K314p Kwaadmechelen),
wambuis:
waməs (K314p Kwaadmechelen)
|
borstrok voor mannen [N 25 (1964)]
III-1-3
|
| 18602 |
borstrok (voor vrouwen) |
slaaplijf:
vralislepleͅf (K314p Kwaadmechelen)
|
borstrok voor vrouwen [N 25 (1964)]
III-1-3
|