18248 |
borstspeld |
borstspeld:
bøstspeͅl (K314p Kwaadmechelen)
|
speld waarmee de slippen van de grote omslagdoek voor de borst bijeen worden gehouden [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18323 |
borststuk van een schort |
borst:
böst (K314p Kwaadmechelen),
bøst (K314p Kwaadmechelen)
|
borststuk, bovenste deel, ~ van een schort [boezem] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
33968 |
borsttuig |
hondsgetuig:
hons˲gǝtø̜̄x (K314p Kwaadmechelen)
|
Trektuig bestaande uit een stel leren riemen, dat wel eens gebruikt wordt in plaats van een haam, als het paard aan de schouders gedrukt is (zie WLD I, afl. 9, p. 111). In een vrij groot aantal opgaven verwijst de benaming voor een deel van het borsttuig naar het geheel, bv. het woordtype borstriem. Het omgekeerde, waarbij de term voor het geheel gebruikt wordt ter aanduiding van een onderdeel ervan, komt minder vaak voor (zie lemma Borstriem). [JG 1b, 1c, 1d, 2c; N 13, 51]
I-10
|
18528 |
borstzak(je) |
bovenbuideltje:
bovəbul’jə (K314p Kwaadmechelen)
|
pochetzakje, borstzak [N 23 (1964)]
III-1-3
|
33713 |
bos |
bos:
bǫs (K314p Kwaadmechelen)
|
Een met opgaande bomen beplante uitgestrektheid grond hetzij in natuurstaat of aangelegd. [N 27, 4a; RND 82; L 1a-m; L 22, 7; Vld.; monogr.]
I-8
|
33516 |
bos groente |
bussel:
IPA, omgesp.
bøsəl* (K314p Kwaadmechelen)
|
Een bundel samengebonden groenten zoals asperges, prei, etc. (bussel, bos). [N 82 (1981)]
I-7
|
20734 |
bosbessenvlaai |
klokkenbazenvlaai:
Syst. IPA
klo̞ʔəbāzəvlo̞u̯əi̯ (K314p Kwaadmechelen)
|
Vla met vulling van bosbessen (mollebeerevlaoj?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
33773 |
bosje haar dat tussen de oren naar voren hangt |
bles:
blęs (K314p Kwaadmechelen),
pluche (fr.):
plø̜s (K314p Kwaadmechelen)
|
Bosje haar dat van tussen de oren over de kol of het voorhoofd tot over de ogen neerhangt. Zie ook het volgende lemma met bles in de betekenis van een lange, witte streep over de paardekop tot halverwege de neus. Zie afbeelding 2.2. [JG 1a, 1b; N 8, 26; S 27]
I-9
|
33771 |
bosje haren aan de bovenlip |
knevel:
knēvǝl (K314p Kwaadmechelen)
|
Voelharen aan de bovenlip. [N 8, 24]
I-9
|
24131 |
bosrietzanger |
karekiet:
doorgaans Frings, soms eigen spelling
karrekiet (K314p Kwaadmechelen)
|
bosrietzanger (12,5 verborgen levend in moeras, tegenwoordig ook veel in korenvelden; nestje hangt laag tussen onkruid; prachtige heldere zang, vaak in het donker [N 09 (1961)]
III-4-1
|