18392 |
bretel |
lits:
litse (K314p Kwaadmechelen)
|
bretels, stel schouderbanden om de broek op te houden [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18099 |
breuk |
breuk:
br"k (K314p Kwaadmechelen)
|
een breuk [ZND A2 (1940sq)]
III-1-2
|
21250 |
brief |
brief:
bri.f (K314p Kwaadmechelen)
|
brief [RND]
III-3-1
|
33840 |
briesen |
pruisen:
prø̜sǝ (K314p Kwaadmechelen)
|
Proestend, snuivend of blazend geluid met neus en lippen maken. [JG 1a, 1b; L 1, a-m; L 22, 21; N 8, 66 en 67; S 5]
I-9
|
19419 |
briket |
briket:
brekeͅt (K314p Kwaadmechelen)
|
(Langwerpig) stuk brandstof, geperst uit steenkool- of bruinkoolgruis, fijngemaakte turf of houtskool met water en leem vermengd (briket, kluit, slof) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
34499 |
broeden, op eieren zitten |
broeden:
bryǝ (K314p Kwaadmechelen),
brȳi̯ǝ (K314p Kwaadmechelen)
|
[N 19, 45; N 19, 44d; Vld.; S 5; L 1a-m; L 22, 22; JG 1a, 1b; monogr.]
I-12
|
34504 |
broedende kip op eieren |
kloek:
kluk (K314p Kwaadmechelen)
|
[N 19, 43a; JG 1a, 1b, 2c; L 14, 21; A 6, 1c; S 5; L B2, 320; monogr.]
I-12
|
20216 |
broeder |
broeder:
brūdər (K314p Kwaadmechelen)
|
Een broeder. [ZND A2 (1940sq)]
III-3-3
|
34506 |
broedhen |
klots:
klots (K314p Kwaadmechelen)
|
Kip die voortdurend neigingen vertoont om te broeden. [N 19, 59; JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-12
|
34505 |
broedse kip die men niet wil laten broeden |
klots:
klots (K314p Kwaadmechelen)
|
[N 19, 43b]
I-12
|