e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kwaadmechelen

Overzicht

Gevonden: 3537
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
broedsel broedsel: brui̯ǝsǝl (Kwaadmechelen) [L A2, 357; monogr.] I-12
broek achterlap: axtǝrlap (Kwaadmechelen) De horizontale riem van het achterhaam die om de billen van het paard loopt. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 75; monogr.] I-10
broek: algemeen broek: bruk (Kwaadmechelen, ... ) broek in het algemeen [boks, sjmeek, brits] [N 23 (1964)] || broek met een split aan de voorkant [fluitjesbroek] [N 23 (1964)] III-1-3
broekkettingen ketten: ke ̞ʔǝ (Kwaadmechelen), kettingen: ke ̞ʔeŋk (Kwaadmechelen) Kettingen waarmee de broek van het achterhaam aan de berries is vastgemaakt. [N 13, 79] I-10
broekspijp broeksenpijp: bruksəpeͅpə (Kwaadmechelen) pijpen van een broek [bokspijpe, broeksepejpe] [N 23 (1964)] III-1-3
broeksriem broeksenband: bruksebant (Kwaadmechelen), broeksriem: bruksrim (Kwaadmechelen) band of riem waarmee de broek in de taille wordt opgehouden [boekreem, boekband, boksemband] [N 23 (1964)] III-1-3
broeksriem? riem: rīm (Kwaadmechelen) riem [ZND A2 (1940sq)] III-1-3
broekzak achter achterste buideltje: axərsəbul’jə (Kwaadmechelen) zak aan de achterkant van de broek [konttes, votteske] [N 23 (1964)] III-1-3
broekzak opzij broeksenbuidel: bruksəbøͅl (Kwaadmechelen) broekzak opzij [broeksebuil, boksetes, boksenbool, venget] [N 23 (1964)] III-1-3
broer broer: 1a-m; 4, 33; 5, 70a; 11, a1; cf. WNT s.v. "broeder - broêr"gewestelijk broêre, breur, bruur enz.  brŭŭr (Kwaadmechelen) broeder (familielid) [ZND 01 (1922)] III-2-2