20332 |
dochter |
dochter:
dóchtər (K314p Kwaadmechelen)
|
dochter; en ze zei dat ze het ook aan haar dochter zou zeggen [ZND 04 (1924)]
III-2-2
|
24136 |
dodaars |
fuut:
doorgaans Frings, soms eigen spelling
fyt (K314p Kwaadmechelen)
|
fuut: dodaars (26 nog kleiner dan geoorde fuut [122]; zwartig met witte tandpastaveeg aan de bek; broedt ook in brede poldersloten; geluid is hinnekend [N 09 (1961)]
III-4-1
|
24726 |
dode tak |
dorre tak:
IPA, omgesp.
dørəntak (K314p Kwaadmechelen)
|
Een dode tak (stek). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
18252 |
doek |
doek:
kort
doek (K314p Kwaadmechelen)
|
doek [ZND 23 (1937)]
III-1-3
|
18288 |
doek -> [wld iii 2.2] |
witte doek:
ne witten doek (K314p Kwaadmechelen)
|
een witte doek [ZND 23 (1937)]
III-1-3
|
22873 |
doel |
goal (eng.):
də go:l (K314p Kwaadmechelen)
|
Het doel. [DC 49 (1974)]
III-3-2
|
22876 |
doelman |
goalkeeper (eng.):
(go:l)kipər (K314p Kwaadmechelen)
|
Doelverdediger. [DC 49 (1974)]
III-3-2
|
22872 |
doelpunt |
goal (eng.):
go:l (K314p Kwaadmechelen)
|
Doelpunt. [DC 49 (1974)]
III-3-2
|
24137 |
doffer, mannelijke duif |
kubber:
kupper (K314p Kwaadmechelen),
IPA, omgesp.
køͅpər (K314p Kwaadmechelen)
|
duif, mannetje [ZND 39 (1942)] || een mannelijke duif (doffer, kebber, kipper, horen, duiver) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
24862 |
dolle kervel |
wilde kelver:
weldǝ kęlǝvǝr (K314p Kwaadmechelen)
|
Chaerophyllum temulum L. Een vrij algemeen voorkomend -naar men aanneemt: giftig- onkruid aan bosranden, akkerkanten en beschaduwde wegbermen met een behaarde, roodgevlekte stengel, witte bloempjes in schermen en veervormig, ingesneden donkergroen blad. Het bloeit van mei tot juli en de lente varieert van 60 tot 120 cm. [A 60A, 16; L 1, a-m; L 6, 35; L 15, 8; S 7; monogr.]
I-5
|