24149 |
fuut |
fuut:
doorgaans Frings, soms eigen spelling
fyt (K314p Kwaadmechelen)
|
fuut (48 bruine kuif en kraag; alleen op grote vennen en plassen; zomervogel [N 09 (1961)]
III-4-1
|
17807 |
gaan |
gaan:
gōͅn (K314p Kwaadmechelen),
goͅn (K314p Kwaadmechelen)
|
gaan [ZND A2 (1940sq)] || lopen, gaan; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 10 (1961)]
III-1-2
|
25233 |
gaan liggen (van de wind) |
gaan liggen:
gàligə (K314p Kwaadmechelen)
|
gaan liggen, gezegd van de wind [stillen] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
20530 |
gaar |
murg:
mørx (K314p Kwaadmechelen),
murw:
mørəf (K314p Kwaadmechelen)
|
gaar; Hoe noemt U: Goed gekookt (gaar, murw) [N 80 (1980)] || murw (gaar gekookt) [ZND A1 (1940sq)]
III-2-3
|
18345 |
gaatje voor de schoenveter |
rijgkotje:
reͅXkøjʔəs (K314p Kwaadmechelen),
rijgkotjes
réégköi̯ʔəs (K314p Kwaadmechelen)
|
gaatjes in de schoen waardoor de veter wordt geregen [riegaater] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
22733 |
gaffel |
gaffel:
de gaffel openzetten (K314p Kwaadmechelen)
|
Worden de voorste kegels niet dichter bij elkaar geplaatst? Hoe noemt men dat? [ZND 36 (1941)]
III-3-2
|
24650 |
galnoot |
smoutbol:
IPA, omgesp.
smøͅtboͅl (K314p Kwaadmechelen)
|
De nootvormige uitwas aan de bladeren van eikebomen ontstaan door de steek van galwespen (galnoot, galappel, smouterenbol, kraaiappel, inktappel, gastappel). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
33849 |
galopperen |
galopperen:
jalupēi̯ǝrǝn (K314p Kwaadmechelen),
vierklauwens lopen:
vīrklāvǝrs luǝpǝ (K314p Kwaadmechelen),
viervoets lopen:
vīrvuts luǝpǝ (K314p Kwaadmechelen)
|
De galop is een drie-tempogang. Het paard beweegt met lange, gelijkmatige passen en leidt met één van de voorbenen. Beginnend met het rechter voorbeen gaat het als volgt verder: links achter (linker diagonaal), rechts achter en links voor, gevolgd door een zweefmoment. Bij het grootste aantal paarden hoort men drie hoefslagen (zie drieslag), waarbij de nederzetting van de twee voeten overkruis geschiedt. Enkel bij de galop van zeer goed gedresseerde man√®gepaarden worden de vier hoefslagen gehoord. Dit laatste heeft niets te maken met "vierkappens, vierklauwens of viervoetig lopen", wat "snel lopen" betekent. Zie afbeelding 10. [JG 1b; N 8, 20, 81c, 81d, 81e en 81f]
I-9
|
19375 |
gang |
gang:
gāŋk (K314p Kwaadmechelen, ...
K314p Kwaadmechelen)
|
De doorloop in een huis die de huisdeur met de vertrekken verbindt (gang, vloer, corridor, leid) [N 79 (1979)] || gang [ZND A1 (1940sq)]
III-2-1
|
33372 |
gang naast de koeienstand |
gang:
gãŋk (K314p Kwaadmechelen),
gangetje:
gaŋʔǝskǝ (K314p Kwaadmechelen),
gãŋskǝ (K314p Kwaadmechelen)
|
In een bepaald type stal loopt er naast de koeienstand, tussen de schutting en de muur, een vrij smalle gang; soms, bij een ander type stal, zijn er naast de koeienstand twee gangen, een brede en een smalle. Vooral bij keuterboerderijen komt het voor dat er helemaal geen gang naast de koeienstand is. De gangen worden gebruikt voor het transport van voer en mest en om zich door de stal te kunnen verplaatsen. [N 5A, 41a en 41b; N 4, 75]
I-6
|