e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kwaadmechelen

Overzicht

Gevonden: 3537
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
grauwe gors kantschrijver: doorgaans Frings, soms eigen spelling  kāntsxrēͅvər (Kwaadmechelen) grauwe gors (18 geheel bruin gestreept; alleen langs de Maas; trekt niet; broedt op de grond; zang: zingt, op een hoog punt, een onveranderlijk sleutelbosrinkelliedje [N 09 (1961)] III-4-1
grauwe klauwier hagebontekster: doorgaans Frings, soms eigen spelling  hagəboͅnteͅkstər (Kwaadmechelen) grauwe klauwier (17 zomervogel; broedt in doornstruiken; prikt gevangen diertjes op iets scherps vast; vrij zeldzaam geworden [N 09 (1961)] III-4-1
grauwe vliegenvanger vliegenvanger: doorgaans Frings, soms eigen spelling  vligəvaŋər (Kwaadmechelen) grauwe vliegenvanger (14 gewone zomervogel; grauw met gestreepte borst; vangt vanuit uitkijkpost vliegende insecten; nest van vezels, draad en haar onder een afdakje [N 09 (1961)] III-4-1
graven graven: graoven (Kwaadmechelen) graven [ZND 25 (1937)] III-1-2
grenssteen, grenspaal scheepaal: sxiǝpǭl (Kwaadmechelen) De steen of paal die de grens tussen akkers aangeeft. Langs de grenzen van landerijen worden meest op de hoeken, maar ook op verschillende plaatsen elders dergelijke dikke stenen of palen geplaatst als grensmerkteken. [N 11, 9; JG 1b, 1c, 2c; L 35, 87; L 41, 24; monogr.] I-8
grensstrook langs een akker voordeel: vyǝl (Kwaadmechelen  [(tot 2 m breed)]  ), vȳi̯ǝl (Kwaadmechelen) Een strookje niet bewerkte grond tussen twee akkers. Gezien het feit dat een akker vier zijden heeft, kan men in principe een onderscheid maken tussen de onbewerkte grond in de lengterichting van de akker en aan de kop van de akker. Indien de strook in de lengterichting van de akker alleen als grens dienst doet, is zij ongeveer een halve meter breed; dient zij ook als doorgang voor voertuigen, dan kan zij twee tot vier meter breed zijn (L 322, 369, 415, P 49, 57). De strook aan de kop van de akker wordt niet alleen gebruikt als keerstrook voor de ploeg (de zogenaamde wendakker), maar ook als weitje waar schapen (L 322) of koeien (L 360, P 119) kunnen grazen. Vaak ook is deze grond begroeid met struikgewas (L 419, Q 5, 72, 74, 75, 76, 79, 80, 83, 84, 85, 153, 154, 155a, 160, 168) of bomen (Q 169). Uit de opgaven blijkt echter vaak niet welk van de voornoemde grenzen bedoeld wordt. Daarom is in het lemma geen onderscheid gemaakt tussen de verschillende grenzen; alleen als de zegslieden specifieke informatie met betrekking tot dit punt hebben vermeld, wordt dit per plaats opgenomen. Daarbij moet echter nooit uit het oog worden verloren, dat het hier gaat om een verouderd begrip. Naarmate de landbouw intensiever is geworden, zijn de oneconomische grensstroken, voor zover niet als toe- of doorgangsweg noodzakelijk, geheel verdwenen. [JG 1a, 1b, 1c, 2a-2, 2, 2b-4, 5, 2c; N 11, 7a; N 11, 7b; A 33, 11; A 33, 12, A33, 14a; A 33, 14b; monogr.; div.] I-8
griesmeelpudding semoule (fr.): Syst. IPA  smøl (Kwaadmechelen) Crème van griesmeel, griesmeelpudding (semoel?) [N 16 (1962)] III-2-3
grijns grimas: grimas (Kwaadmechelen) grijns [grijnst] [N 10 (1961)] III-1-4
grijpen door roofdieren klampen: IPA  klāmʔə (Kwaadmechelen) Hoe noemt u het vastgrijpen van ratten, muizen, etc. door roofdieren (klampen) [N 83 (1981)] III-4-2
gril kuren: ook materiaal znd 29, 16  kuren (Kwaadmechelen), zotte streek: ook materiaal znd 29, 16  zotte streeë (Kwaadmechelen) kuren (znw) [ZND 01 (1922)] III-1-4