34061 |
vaars |
vaars:
vērs (L379p Laak),
vē̜s (L379p Laak)
|
Jonge koe van ongeveer twee jaar die nog geen kalf heeft gehad of voor de eerste maal kalft. [JG 1a, 1b; A 2, 38; A 4, 11; Gwn V, 6; L 8, 27; L 20, 11; R 3, 37; S 38 en 49; Wi 16; monogr.; add. uit N 3A, 20]
I-11
|
19492 |
vaatdoek |
schotelsplag:
šoͅtəlsplak (L379p Laak)
|
vaatdoek [SGV (1914)]
III-2-1
|
20330 |
vader |
vader:
vader (L379p Laak)
|
vader [SGV (1914)]
III-2-2
|
23330 |
vagevuur |
vagevuur:
vègevuur (L379p Laak)
|
vagevuur [SGV (1914)]
III-3-3
|
19489 |
valgordijn, rolgordijn |
store (fr.):
stâor (L379p Laak)
|
valgordijn [SGV (1914)]
III-2-1
|
17822 |
vallen |
vallen:
valleéͅ (L379p Laak)
|
vallen [SGV (1914)]
III-1-2
|
19051 |
vals |
vals:
valsch (L379p Laak)
|
valsch [SGV (1914)]
III-1-4
|
34297 |
varken |
varken:
vęrkǝ (L379p Laak)
|
Bedoeld wordt een varken in het algemeen, niet geslachtelijk of naar leeftijd onderscheiden. [N 19, 1; N M, 7; N C; N C, add.; RND 46 en 84; L 8, 19; L 8, 32; L mon.; S 39; JG 1a, 1b, 2c add.; R (s]
I-12
|
33391 |
varkensstal, varkenshok |
varkensstal:
vɛrkǝs[stal] (L379p Laak)
|
De stal of het deel van de stal waarin zich de varkenshokken bevinden. Doorgaans wordt er geen onderscheid gemaakt in de aanduiding van de stal in de zin van het gebouw of deel daarvan en in die van het hok, de houten constructie waarin de varkens zich bevinden. De opgaven waarbij wèl is aangegeven dat zij betrekking hebben op het houten hok, staan achter in het lemma bijeen. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.3). Zie ook de plattegronden van de stallen in paragraaf 1.2. [N 5A, 60a en 60b; N 5, 105c; A 10, 9d en 9e; L 38, 27; S 39 en 50; monogr.]
I-6
|
20646 |
varkensvet |
vet:
vèt (L379p Laak)
|
reuzel [SGV (1914)]
III-2-3
|