e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Laak

Overzicht

Gevonden: 1208
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
laten laten: laote (Laak) laten [SGV (1914)] III-1-2
lawaai maken leven maken: lêve make (Laak) lawaai maken [SGV (1914)] III-4-4
lawaai, herrie leven: lêve (Laak) lawaai [SGV (1914)] III-4-4
leegloper leegloper: leegluiper (Laak) leeglooper [SGV (1914)] III-1-4
leerlooier leerlooier: lę̄rlōjǝr (Laak) Persoon die huiden bereidt tot leer door looiing. [S 22; monogr.] II-10
leest leest: lęjst (Laak) De pasvorm, meestal van beukenhout, waaraan men de schoenen maakt. "De leest waarop de schoen gemaakt wordt, moet als het ware net een afgietsel zijn van de voet, en voor wat de stand aangaat, geschikt zijn volgens de hoogte der hiel waarvoor hij zal gebruikt worden" (Dierick, pag. 7). [N 60, 185a; N 60, 244a; L 1a-m; L 30, 8; S; monogr.] II-10
leeuw leeuw: leeuw (Laak) leeuw [SGV (1914)] III-3-2
leggen leggen: lekke (Laak) leggen [SGV (1914)] III-1-2
lende lende: lìnje (Laak) lendenen [SGV (1914)] III-1-1
lente, voorjaar lente: lente (Laak) lente [SGV (1914)] III-4-4