e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Laak

Overzicht

Gevonden: 1208
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
pacht, vruchtgebruik tuis: tǫu̯s (Laak) Onder pacht worden drie samenhangende betekenissen verstaan: 1. hetgeen de pachter betaalt: "de pacht betalen"; 2. het vruchtgebruik van de grond: "grond in pacht hebben"; 3. het contract: "de boer heeft nog twee jaar pacht". Tocht hangt, evenals de nevenvorm tucht, oorspronkelijk samen met trekken in de betekenis "telen"; leeftocht is dan "tocht ("vruchtgebruik, pachtcontract") voor het leven". Aan tuis, vergelijk Mnl. tuuscen "dobbelen; bedriegen; ruilen", correspondeert Du. tauschen. Belading en belader corresponderen met belasting. Het feest van Sint Remeis of Sint Remigius, wiens naamdag naar de Romeinse kalender op 1 oktober valt, wordt wel de "huurdag der boerenknechten en meiden" genoemd (naar Jongeneel, 54). Bij boermeste: pachtvergoeding in natura; in plaats van een pachtsom te betalen, mocht de boer het onderhavige land voor één jaar gebruiken, mits hij voor eigen rekening het land een goede organische bemesting gaf. [L 14, 6; L 32, 101; Wi 18; monogr.] I-6
pachtboer halfer: halfǝr (Laak) Halfer e.d. vanwege de helft, die de pachter van de oogst kon behouden. [S 27; Wi 2; monogr.; add. uit A 10, 2bI] I-6
pachten pachten: pęxtǝ (Laak) [S 27; monogr.] I-6
pachtersvrouw halferse: halfǝrsǝ (Laak) [S 27, Wi 2; monogr.] I-6
pad kroddel: kroedel (Laak) pad (dier) [SGV (1914)] III-4-2
pad, paadje pad, paadje: paad; pèdjes (Laak) pad, paden (mv.) [SGV (1914)] III-3-1
pak, kostuum pak: een nu pak (Laak), pak (Laak) pak [SGV (1914)] || pak [een nieuw ~] [SGV (1914)] III-1-3
paling, aal aal: oal (Laak), paling: pâoling (Laak) aal [SGV (1914)] || paling [SGV (1914)] III-4-2
pap pap: pap (Laak, ... ) brij [SGV (1914)] III-2-3
papier papier: papier (Laak) papier [SGV (1914)] III-3-1