24512 |
riet |
riet:
reet (L379p Laak)
|
riet [SGV (1914)]
III-4-3
|
25186 |
rijp, rijmx |
rijm:
riem (L379p Laak)
|
rijm (op boomen) [SGV (1914)]
III-4-4
|
33509 |
rijshout, bonenstaak |
rijs:
rieze (L379p Laak),
rijsje:
rieske (L379p Laak),
riske (L379p Laak)
|
Erwtenrijzers, twijgen waartegen bepaalde erwten groeien [SGV (1914)] || rijs [SGV (1914)] || rijzen (mv.) [SGV (1914)]
I-7
|
34643 |
rijtuig |
rijtuig:
ritȳx (L379p Laak)
|
Personenvoertuig, waarbij niet de huifkar bedoeld wordt. Gezien het feit dat het hier om zaken gaat die reeds lang verdwenen zijn, is de verwarring rond de dialecttermen groot. Dit lemma is samengesteld uit de antwoorden op algemene vragen als "hoe noemt u een tweewielig rijtuig" die geen betrekking hebben op een specifieke soort. Ook de meer algemene antwoorden die in N 101 bij de vragen naar bepaalde soorten rijtuigen opgegeven werden, zijn hier verwerkt. De veel voorkomende opgaven "koets" en "sjees", de bekendste vier- en tweewielige rijtuigen, zijn in de betreffende lemmata opgenomen. [N 101, 1-14; N G 51; L 1 a-m; L 28, 24; L 36, 70; LA 288; S 18, 30; Wi 16; monogr]
I-13
|
33582 |
ringen, randen verwijderen van peulvruchten |
stropen:
struipe (L379p Laak)
|
[SGV (1914)]
I-7
|
21214 |
riool |
riool:
riool (L379p Laak)
|
riool [SGV (1914)]
III-3-1
|
25039 |
ritselen |
ritselen:
ritsele (L379p Laak)
|
ritselen [SGV (1914)]
III-4-4
|
18058 |
rochelen |
reutelen:
reutele (L379p Laak),
rochelen:
rochele (L379p Laak)
|
rochelen [SGV (1914)]
III-1-2
|
33478 |
rode aalbes |
miemerten:
mimmerte (L379p Laak)
|
aalbes [SGV (1914)]
I-7
|