e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L288b plaats=Laar

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
siererwt siererwten: sierert (Laar) lathyrus I-7
sigaar sigaar: Verklw. segaerke ¯n Segaarebéntje: sigarenbandje  segaar (Laar) sigaar III-2-3
sigarenpijpje roortje: Uitsluitend verklw.  reurke (Laar) buisje van tabakspijp, sigarenpijpje III-2-3
sigaret sigaret: Verklw. segrétje  segrét (Laar) sigaret III-2-3
sjalot sjalot: sjelot (Laar) sjalot I-7
sla, algemeen salade: slaaj (Laar) sla I-7
slaan slaan: sloan (Laar), sloan dìch òm dīn oire (Laar) ik sla je (met de potlepel) om je oren [DC 03 (1934)] || slaan [DC 02 (1932)] III-1-2
slagijzer klopijzer: klǫp˱ī.zǝr (Laar) Het stuk ijzer waarmee de mandenmaker het vlechtwerk dichter opelkaar slaat. Zie ook afb. 277. In Stokkem (L 423) werd dit werk met de zijkant van de hand gedaan; in Diepenbeek (Q 71) beschermde men de hand daartoe met een stuk leer. [N 40, 56; monogr.] II-12
slaglijnen slaglijnen: slaxlęjnǝ (Laar) De drie of vier touwen waarmee de zeilen in gedeeltelijk opgerolde toestand worden vastgelegd. Zie ook de toelichting bij de lemmata ɛkoordjeɛ, ɛhalflijnɛ en ɛstroomlijnɛ.' [N O, 5f; N O, 5e; N O, 5j; N O, 5b; A 42A, 70; A 42A, 71] II-3
slak kelderslak: kêlderslek (Laar), slak: slek (Laar) kelderslak || slak III-4-2