e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L288b plaats=Laar

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
spotvogel tekteguut: tekteguût (Laar) spotvogel III-4-1
spreeuw spreeuw: sprieëft (Laar), sprîêft (Laar) spreeuw III-4-1
spreken, praten kallen: kàllə (Laar), spreken: sprêkə (Laar) praten [DC 02 (1932)] || spreken; ik versta jullie niet, jullie moeten een beetje harder - [DC 03 (1934)] III-3-1
springlap bokkenlapje: bokǝlɛpkǝ (Laar) Lap of stuk zakkenstof onder de buik van een mannelijk schaap gebonden. Hierdoor verhindert men dat de bok kan dekken. [N 19, P 188 add.; monogr.] I-12
sprinkhaan hooispringer: hoeëjsprînger (Laar), sprinkhaan: sprînkhaan (Laar) sprinkhaan III-4-2
spruitkool, spruitje spruiten: mv.  sproête (Laar) spruiten I-7
staakbonen staakbonen: staâkboeën (Laar) stokboon I-7
staakijzer van de windmolen staakijzer: staakijzer (Laar  [(id)]  ) De rechtstaande spil in de windmolen waaraan aan de bovenzijde het rondsel of de bonkelaar is bevestigd en aan de onderzijde de klauw die in de rijn van de loper past. Zie ook afb. 64.29 en 59. Achter de plaatscode is tussen haakjes vermeld van welk materiaal het staakijzer was vervaardigd. Zie ook het lemma ɛstaakijzer van de watermolenɛ.' [N O, 14i; N O, 14o; A 42A, 14; A 42A, 15; Sche 43; A 42A, 22] II-3
staan staan: stoan (Laar) staan [DC 02 (1932)] III-1-2
staart staart: stert (Laar), stĕrt (Laar) staart [DC 02 (1932)] III-4-2