24277 |
wilde eend |
eend:
aentj (L288b Laar, ...
L288b Laar)
|
eend || eend, wilde —
III-4-1
|
24557 |
wilg (alg.) |
wijdenboom:
wi-jjeboûm (L288b Laar)
|
wilg
III-4-3
|
24510 |
wilgenkatje |
katje:
kétje (L288b Laar)
|
katje, vruchtbeginsel ve wilgetak
III-4-3
|
19074 |
willen |
willen:
wille (L288b Laar, ...
L288b Laar)
|
willen || willen (geen context) [DC 38 (1964)]
III-1-4
|
25207 |
wind (alg.) |
wind:
WB. (meervoud: weendje; verkleinwoord: wintje).
weentj (L288b Laar)
|
wind
III-4-4
|
26176 |
windborden |
stormplanken:
stǫrǝmplāŋkǝ (L288b Laar)
|
De planken die tussen voorzoom en roedebalk worden geplaatst om de windvang te vergroten. [N O, 4a; A 42A, 67; Sche 35]
II-3
|
25160 |
winderig weer |
trekachtig (weer):
trekechtig (L288b Laar)
|
koud, nat en winderig
III-4-4
|
26064 |
windluiken, waterdeuren |
waterdeuren:
wātǝrdø̄rǝ (L288b Laar)
|
De luiken in de kap van de molen aan weerszijden van de askop. De luiken kunnen worden verwijderd waardoor de mogelijkheid ontstaat askop en roeden te bereiken voor inspectie en onderhoud. Zie ook afb. 28. [N O, 31a; A 42A, 60]
II-3
|
26021 |
windpeluw |
windpulf:
wentpølǝf (L288b Laar)
|
De zware balk in het stormeinde waar de halssteen of het metalen lager voor de molenas op bevestigd is. Zie ook afb. 17. [N O, 28c; N O, 28i; A 42A, 5; monogr.]
II-3
|