26131 |
bovenring |
kruiring:
krø̜jreŋ (L288b Laar)
|
De houten ring aan de onderzijde van de molenkap die op de kruirollen rust of draait. Evenals de onderring is de bovenring soms geheel of gedeeltelijk beslagen met staalplaat om te voorkomen dat de kruirollen het hout ervan beschadigen. Zie ook afb. 29 en 30. [N O, 53f; A 42A, 106]
II-3
|
20140 |
box |
rek:
nellie luiptj al in de reik
reik (L288b Laar)
|
box: Nellie loopt al in de box (maar midden in de kamer durft ze nog niet). [DC 39 (1965)]
III-2-2
|
19406 |
braadpan |
braadpan:
brōͅtpan (L288b Laar),
kasserol:
kəstroͅl (L288b Laar)
|
braadpan || kookpan, braadpan
III-2-1
|
18953 |
braaf |
braaf:
brááf (L288b Laar)
|
braaf [DC 02 (1932)]
III-1-4
|
25649 |
braak |
braak:
brāk (L288b Laar)
|
Houten toestel om de vlas- en hennepstengels te kneuzen en de houtachtige delen, de scheven (zie het lemma ɛschevenɛ), grotendeels te verwijderen. Van jongere datum is een machine waarin, tussen in elkaar grijpende tandrollen, de houtachtige stengel van de plant in kleine stukjes wordt gebroken (Brouwers, pag. 93). Zie afb. 67.' [N 48, 16b; monogr.]
II-7
|
31545 |
braam |
braam:
brǭm (L288b Laar)
|
Ruige, oneffen rand die ontstaat na het gieten of zagen van metaal. [N 64, 55c; N 33, 164 add.; monogr.]
II-11
|
24501 |
braambes |
braamberen:
braombieër (L288b Laar),
bramelen:
braômel (L288b Laar)
|
braambes
III-4-3
|
24132 |
braamsluiper |
bramenteut:
brieëmetäöt (L288b Laar),
hegteut:
hektäöt (L288b Laar),
teut:
täöt (L288b Laar),
wolteut:
wioltäöt (L288b Laar)
|
braamsluiper
III-4-1
|
24474 |
braamstruik |
bramen:
brieëm (L288b Laar)
|
braamstruik
III-4-3
|
20788 |
braden |
braden:
¯nen Herst, ¯ne eike en aerpel braoje gebraoje aerpel
braoje (L288b Laar)
|
braden in vet of olie
III-2-3
|