26236 |
aswiel |
groot wiel:
groot wiel (L288b Laar)
|
Het grote kamwiel aan de molenas van de windmolen dat tot taak heeft de draaiende beweging van de as over te brengen op het spijlenrad. Zie ook afb. 49 en 64.2. Het is een wiel waarvan de tanden haaks of met een hoek van 45o op het vlak van het rad staan. Wanneer de molen niet voorzien is van een apart aswiel voor de reminrichting is rond het aswiel de zgn. vang bevestigd. Zie ook het lemma ɛgroot kamradɛ. Het betreft daar materiaal met betrekking tot het vergelijkbare kamwiel in watermolens.' [N O, 11a; A 42A, 8; Sche 38; monogr.]
II-3
|
31935 |
avegaar |
ever:
ē̜vǝr (L288b Laar)
|
Grote handboor met schroef- of lepelvormig uitlopend boorijzer dat met een dwarsstang wordt rondgedraaid en dient om zeer diepe en/of wijde gaten te boren. Zie ook afb. 79 en 80. De avegaar wordt door verschillende houtbewerkers gebruikt. De wagenmaker boort er onder meer de naven van karwielen mee uit, terwijl de klompenmaker de avegaar gebruikt om er aan de binnenkant van klompen hout mee weg te halen. Dit lemma bevat alleen algemene benamingen voor de avegaar (onder A), de schroefavegaar (onder B) en de lepelavegaar (onder C). Specifieke uitvoeringen van de avegaar zoals die bijvoorbeeld door de kuiper, de klompenmaker en de wagenmaker worden gebruikt, worden behandeld in de paragrafen over de terminologie van deze beroepen. Vgl. voor het woordtype never, dat werd opgegeven door respondenten uit Swalmen, Geulle en Valkenburg (L 331, Q 18, Q 101) ook het Limburgs Idioticon, pag. 176, s.v. never, ø̄Kruisboor. Geh. Kempenlandø̄ en voor het woordtype borendrouw uit Eupen (Q 284) RhWb (I), kol. 1437, s.v. Drau, ø̄das Gestell am Handbohrer, das den eingesetzten Bohrer dreht, Bohrwinde Drehbügelø̄. Met de lepelavegaar werken werd in Hasselt (Q 2) uitbuikeren (ø̜̄ǝt˱bø̜̄.kǝrǝ) genoemd. [N G, 32a; N 53, 167a-c; L 32, 35; A 32, 8; monogr.]
II-12
|
20582 |
avondmaal |
avondbrood:
Tot ca. 1940 bestond dit uit aardappelen met uiensaus en vlees (op onthoudingsdagen soms ei of vis) en karnemelk (boeëterméllek) ofwel spekpannenkoek
aovuntjbroeët (L288b Laar)
|
avondmaal
III-2-3
|
20546 |
azijn |
azijn:
azien (L288b Laar, ...
L288b Laar),
ezien (L288b Laar),
edik:
aek (L288b Laar, ...
L288b Laar),
eêk (L288b Laar, ...
L288b Laar)
|
azijn [DC 35 (1963)]
III-2-3
|
17584 |
baard |
baard:
bārt (L288b Laar)
|
De verlenging van de molenwand aan de onderzijde van de molenkast, vooral aan het stormeinde. Zie ook afb. 19. [A 42A, add.]
II-3
|
20551 |
babbelaar |
bakkesvol:
bak’kesvôl (L288b Laar),
karamel:
Fr. caramel
kermel (L288b Laar)
|
caramel || zwart witte caramels waarmee men meteen de mond vol heeft
III-2-3
|
20278 |
baby, zuigeling |
plat kindje:
plat kintje (L288b Laar)
|
kindje dat in de wieg ligt of nog niet kan lopen
III-2-2
|
20147 |
baker |
kraamnabuur:
4 à 5 huizen Verplichtingen en rechten bij huwelijk, doop, ziekte , dood, dringend seizoenswerk en verhuizing; cf. WNT s.v. "nabuur - daarnaast vroeger nagebuur"; vgl. "Nachbar"(D.)
kraomnaober (L288b Laar)
|
naaste buutschap
III-2-2
|
29808 |
baksteen |
klauw:
klaw (L288b Laar),
klauwsteen:
klawstęj.n (L288b Laar)
|
Uit klei of leem gebakken steen die voor metselwerk, en in hardgebakken vorm, ook voor bestrating wordt gebruikt. Het woordtype rijnvorm (P 47) duidt een bepaald formaat (180x 85x50 mm) van steen aan dat als basis dient om het stukloon te berekenen (Schuddinck, pag. 164). De benaming klinker wordt volgens Coopman (pag. 34) gebruikt voor de beste soort baksteen. Over de waalsteen merkt hij op (pag. 87) dat deze aan de oevers van Waal, Boven-Rijn, Lek en Maas wordt gebakken. [Wi 10; S 37; L 32, 95; N 98, 160; N 30, 52a; monogr.]
II-8
|
20688 |
bal gehakt |
frikadel:
frikkedel (L288b Laar)
|
bal gehakt
III-2-3
|