e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L288b plaats=Laar

Overzicht

Gevonden: 1460
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kookpot kasserol: kastroͅl (Laar) kookpan, braadpan III-2-1
kool, algemeen: een krop kool kool: koeël (Laar), moes: moos (Laar) kool || kool, moes I-7
koolmees, mees bijmusje: bi-jmöske (Laar, ... ), mees: mieës (Laar) koolmees || mees III-4-1
koolraap koolderaap: koeëlderaap (Laar) koolraap I-7
koper koper: kuǝpǝr (Laar) In zuivere toestand een roodachtig-bruin metaal, zeer rekbaar en weker dan smeedijzer. Geelkoper of messing is een legering van koper met ca. 30 tot 40% zink en meestal een weinig tin. [N 66, 58a-b; monogr.] II-11
koperslager koperslager: kuǝpǝrslīǝgǝr (Laar) Ambachtsman die koperen voorwerpen vervaardigt voor huishoudelijk gebruik. Zie ook de paragraaf over de koperslager. Het woord ɛpompenmakerɛ werd in Venray (L 210) en omstreken ook gebruikt voor een loodgieter. Vgl. het lemma "loodgieter".' [N 66, 54a; L 34, 17a-b; Wi 2 add.; monogr.] II-11
kopje bak: bak (Laar), tas: tas (Laar) kopje III-2-1
koppig raaskoppig: raosköppig (Laar) koppig, dwars III-1-4
koppig zijn bokken: bókke (Laar) koppig zijn III-1-4
kopspie kopspieën/-spijen: kǫpspijǝ (Laar) De wiggen waarmee de roeden aan de voorzijde in de askop worden vastgezet. [N O, 3c; A 42A, 77] II-3