e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L288b plaats=Laar

Overzicht

Gevonden: 1460
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
metselaar metser: mɛtsǝr (Laar) Ambachtsman die metselwerk verricht. Zie ook de toelichting bij de lemmata 'metselen' en 'handlanger'. [Wi 2; S 23; L 1a-m; L 17, 30; L B1, 103; RND 46; N 30, 1a; N 95, 159; monogr.; Vld] II-9
metselen metsen: mɛtsǝ (Laar) Bij de bouw van stenen huizen met behulp van mortel de afzonderlijke stenen tot een samenhangend, vast geheel verbinden. [Wi 57; S 23; L 1a-m; L 31, 21; N 30, 1b; monogr.] II-9
miauwen kermauwen: klaaglijk miauwen  kermawwe (Laar) miauwen III-2-1
mier aamzeiksel: aomzeiksel (Laar) mier III-4-2
mijt mijt: miêt (Laar) mijt III-4-2
mist, nevel (alg.) mot: moêt (Laar), nevel: Opm. is minder dichte mist dan moêt.  naevel (Laar) mist, nevel III-4-4
misten, nevelig zijn dompen: doômpe (Laar) misten III-4-4
moeder mam: mam (Laar), moeder: moôder (Laar), met accent ó op de o  mōdər (Laar), ze moder ès oad  moder (Laar) moeder [DC 03 (1934)] || moeder: zn moeder is oud [DC 35 (1963)] III-2-2
moederkruid knoopjes: knuipkes (Laar) moederkruid III-4-3
moedig (zijn) kloek: klook (Laar) moedig III-1-4