20824 |
tarwebrood |
tarwemik:
Têrvemik Mikkevluuëtje: kneedtrogje voor brood krîntemik: krentenbrood Verklw. mikske
têrvemik (L288b Laar)
|
witbrood en tarwebrood
III-2-3
|
34525 |
tasten |
vingeren:
vēŋǝrǝ (L288b Laar)
|
Met de hand voelen of de kip op het punt staat te gaan leggen. [N 19, 52; monogr.]
I-12
|
32407 |
teenmes |
teenhaak:
tīǝnhǭk (L288b Laar)
|
Bodemmes waarvan het snijdend gedeelte vrij smal is en waarvan de opwaarts gebogen punt spits toeloopt. Soms is dit deel van het blad ook tot een lichte haak omgebogen. Het mes dient om de teenholte van de geheulde klomp ruimer te maken en af te werken. De steel van het mes is lang en rust tijdens het werken op de schouder van de klompenmaker. [A 29a, 8a; A 29a, 10a; A 29a, 10c; A 29a, 12a-b; A 29a, 15c; Bakeman 9; monogr.]
II-12
|
17632 |
tepel |
dem:
døm (P167p Laar)
|
[L 49, 6b; A 30, 6b; Ge 1, 6b]
I-12
|
34452 |
tepel van een geit |
dem:
døm (P167p Laar)
|
[L 49, 6c; A 30, 6c; Ge 1, 6c; monogr.]
I-12
|
34320 |
tepel, tet |
tepel:
tęi̯pǝl (P167p Laar),
tet:
tɛt (P167p Laar)
|
Het afzonderlijk melkgevend orgaan van het varken of de tepel. [N 19, 19a; JG 1a, 1b; L 49, 6d; A 30, 6d; G 1, 6d; monogr.]
I-12
|
19596 |
theezeefje |
zijertje:
zei̯ərkə (L288b Laar)
|
zeefje
III-2-1
|
19781 |
thuis |
aan huis:
ān hū.s (L288b Laar, ...
L288b Laar),
thuis:
tū.s (L288b Laar)
|
thuis
III-2-1
|
28806 |
tieretein |
tieretein:
tērtɛj (L288b Laar)
|
Geweven stof met een linnen ketting en een wollen inslag (Van Dale, pag. 2912). [N 62, 98; N 62, 93a; N 62, 97; MW; monogr.]
II-7
|