34316 |
varken van acht tot twaalf weken |
loper:
lyǝpǝr (P167p Laar)
|
De benamingen duiden doorgaans op een big van acht tot twaalf weken. Het gewicht van dit varken varieert van ongeveer 30 kg tot ongeveer 50 kg. [N 19, 4a; N 76, 3c; N C, 9c; JG 1a, 1b, 2c; L 37, 49b; L 37, 49e; L 3, 2b; L 1a-m; A 4, 4b; Gwn; monogr.; N C, add.; N 19, Q 111 add.]
I-12
|
24887 |
varkensgras |
varkensgras:
vêrkesgraâs (L288b Laar)
|
varkensgras
III-4-3
|
33393 |
varkenstrog |
trog:
truǝx (L288b Laar),
varkenstrog:
vɛ̄rkǝstrōx (L288b Laar)
|
De vaste voerbak in een varkenshok voor het vloeibare voedsel. [N 5A, 60d; A 4, 4d; L 8, 19; L 20, 4d] || De vaste voerbak in een varkenshok voor het vloeibare voedsel. Het lemma ''varkenstrog'' is behandeld in wld I.6 (2.4.3). Hier worden enkele aanvullende gegevens vermeld. [N 18, 31; monogr.]
I-12, I-6
|
32411 |
varshaak |
varshaak:
varshǭk (L288b Laar)
|
Gereedschap dat dient om aan de binnenkant van de klomp de hak en de hakbodem glad te maken. Het snijdende gedeelte van de varshaak is enkele centimeters breed, is aan beide zijden aangescherpt en in een cirkel rondgebogen. Soms heeft het ook heeft de vorm van een van boven platgedrukt vraagteken. Het houten handvat van de haak is ongeveer 30 cm lang. Zie ook afb. 247. [N 97, 23; A 29a, 9; Bakeman 9; monogr.]
II-12
|
34272 |
vaste uitwerpselen |
keutelen:
kø̄tǝlǝ (L288b Laar),
schaapskeutelen:
sxǭpskø̄tǝlǝ (L288b Laar),
stront:
stront (P167p Laar),
strōnt (L288b Laar)
|
In de vragen L 20, 22f en A 4, 22f werd ook gevraagd naar het gebruik van schapenmest. Uit de antwoorden blijkt dat schapenmest kon dienen als bemesting in het algemeen en als weiland- en bloembemesting. Ook vermengde men schapenmest met stalmest. Schapenmest werd wel eens gebruikt om stokbomen in te planten. [N 77, 122; L 20, 22f; A 4, 22f; A9, 24c] || Vaste uitwerpselen van vee. [JG 1a, 1b; A 9, 24e; A 9, 28c; monogr.]
I-11, I-12
|
26650 |
vat |
vat:
vat (P167p Laar)
|
Graanmaat. Naar gelang de streek kan de inhoud van een vat verschillen. Voor zover door de invullers opgegeven, is achter het plaatscodenummer tussen ronde haken het aantal kiloɛs vermeld.' [JG 1b; JG 1c; JG 2c; Jan 141; Coe 263; Grof 288; monogr.]
II-3
|
32342 |
vat, ton |
ton:
ton (L288b Laar),
vat:
vā.t (L288b Laar)
|
Een vat of ton is uit houten duigen en twee bodems samengesteld en wordt met behulp van houten of metalen banden bijeen gehouden. Het middendeel ervan, de buik, heeft de grootste omvang. Vanuit het midden loopt het vat naar het boven- en ondereinde smaller toe. [N E, L; L 21, 40; monogr.]
II-12
|
34466 |
vechthaan |
soorthaan:
sortǫǝn (P167p Laar)
|
Haan in de regel van een bijzonder ras, die afgericht wordt voor hanengevechten. Hanengevechten zijn een Haspengouwse specialiteit. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-12
|
34270 |
veearts |
paardsmeester:
pē̜ǝtsmīstǝr (P167p Laar)
|
[JG 1a, 1b; Vld.; monogr.]
I-11
|
20503 |
veel drinken |
buizen:
Bargoens: buizen
buize (L288b Laar),
lurken:
Liktj toch neet zoeë aan di-j fles te lörke Wi-j völ hejje d¯r weer gelörktj vandaag: hoeveel heb je er weer gedronken vandaag
lörke (L288b Laar),
pimpelen:
pûmpele (L288b Laar),
zuipen:
zoëpe (L288b Laar),
zū.pə (L288b Laar),
zuuptj, zoeëp, gezoeëpe
zoêpe (L288b Laar),
zuuptj, zoôp, gezoôpe
zoêpe (L288b Laar)
|
gulzig drinken || pimpelen, drinken || veel drinken van alkoholische drank || zuipen [DC 35 (1963)] || zuipen, onmatig drinken [DC 38 (1964)] || zuipen, veel drinken
III-2-3
|