e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Laar

Overzicht

Gevonden: 1547
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
boomleeuwerik heiliewerk: hejlieëwêrrek (Laar) boomleeuwerik III-4-1
boomstronk boomboks: de dikke zijde  boumbóks (Laar), poest: ook: wortelstronk  poêst (Laar), strobbel: stróbbel (Laar) boomstronk || stronk || uiteinde ve boomstam III-4-3
boon, algemeen boon: boeën (Laar) boon I-7
boordmes opsnijmesje: ǫpsnejmɛskǝ (Laar) Klompenmakersmes met ongeveer de vorm van een scheermes, dat wordt gebruikt om de scherpe kant aan de binnenrand van de klompopening af te snijden. Het wordt vaak gemaakt uit een oud, opvouwbaar scheermes. Zie ook afb. 250. [N 97, 125; A 29a, 15a-c; monogr.] II-12
boos kwaad: kwaot (Laar), narrig: narrig (Laar), spoors: spuûrs (Laar) boos || boos, kortaf || kwaad, boos III-1-4
bord telloor: təly(3)̄r (Laar) etensbord III-2-1
borrel drupje: Gaef mich nog mer e dröpke  dröpke (Laar), holapietje: Uitsluitend verklw. Woord is ontstaan in café waar de kastelein Piet steeds ¯t borrelglaasje tot aan de rand vulde en de klant riep Hola Pietje, bang dat hij er overheen goot  hoolaapietje (Laar), krawouwer: Woord ontstaan op de "schaerbânk"(bijeenkomst bij de kapper)  krawouwer (Laar) borreltje || borreltje tot de rand gevuld zelf met een kop er bovenop III-2-3
borst borst: bǫrst (Laar) Elk van de korte, zware balken door de askop, waaraan lange dunne balken met daaraan de hekwerken, bevestigd worden. Zie ook afb. 36 en 37. [N O, 1d; A 42A, 61; Sche 31] II-3
borstnaald naald: naald (Laar) De balk die loodrecht door het midden van het stormeinde is bevestigd. Zie ook afb. 14. [N O, 44b; A 42A, 86 add.] II-3
bosrietzanger korenfluiter: koeërefluiter (Laar), korenmusje: koeëremöske (Laar), korenteut: koeëretäöt (Laar) bosrietzanger III-4-1