28506 |
zwerm |
zwerm:
zwø̜rǝm (P167p Laar)
|
Het geheel van bijen met koningin dat de korf of kast verlaat. Een zwerm bestaat doorgaans uit een koningin, 10- tot 20-duizend werkbijen en een paar honderd darren. Zij zullen een nieuwe woning gaan zoeken. [N 63, 29d; S 3; L 1a-m; JG 1a+1b; Ge 37, 100; A 9, 6; monogr.]
II-6
|
24292 |
zwerm vogels |
klocht:
troep vogels
klócht (L288b Laar)
|
zwerm, vlucht
III-4-1
|
28505 |
zwermen |
zwermen:
zwø̜rǝmǝ (P167p Laar)
|
Het verlaten van korf of kast van een deel van het bijenvolk onder aanvoering van een koningin. Zij gaat een nieuw volk vormen. Een dag of acht, negen, voordat de nieuwe moer of koningin uit de koninginnecel komt, verdwijnt de oude moer met een deel van het volk. De moer wordt door de werkbijen wat meer voor het vliegen geschikt gemaakt door haar enorme legtempo wat te temperen. Dit doen ze door het eiwitrijke voedsel, dat de moer anders krijgt, wat te minderen. Het zware achterlijf slinkt dan in en de moer krijgt krachten om de vleugels te kunnen uitslaan of anders gezegd om te kunnen zwermen. [N 63, 29a; S 3; L 1a-m; JG 1a+1b; Ge 37, 99; monogr.]
II-6
|
20689 |
zwezerik |
soepietjes:
Uitsluitend verklw, Uitsluitend mv.
sepietjes (L288b Laar)
|
zwezerik
III-2-3
|
31616 |
zwik |
zwikpinnetje:
zwekpenkǝ (L288b Laar)
|
Het houten pennetje dat dient om het zwikgat dicht te maken. [monogr.; N E, 48d add.]
II-12
|
19301 |
zwoegen |
poejakken:
poeëjakke (L288b Laar),
pootaan spelen:
poeëtaan spuuële (L288b Laar),
schrompen:
schrômpe (L288b Laar)
|
flink doorwerken || hard werken || hard werken onder minder gunstige omstandigheden
III-1-4
|
21113 |
zwoord |
spekzwaard:
Snietj de zwaars mer van daen herst aaf Doojt ¯s ¯n spekzwaars oónger ¯t kroekerraat, dan joónkertj ¯t neet mieër zoeë Eeder ziêne meuch, zag de jónk, vaader ¯t moos en ich ¯t spek
spekzwaars (L288b Laar),
zwaard:
zwaars (L288b Laar)
|
spekzwoerd || zwoert
III-2-3
|