e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Laar

Overzicht

Gevonden: 1547
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
boter botter: botǝr (Laar), buǝtǝr (Laar) Het bovengedreven vet op de melk. Dit is het eindprodukt van het karnen. [N 12, 51, 52, 55, 58 en 61; JG 1a, 1b; L 1a-m; L 1u, 114; L 20, 26b; L 22, 8; L 27, 67 en 69; S 4 en 17; A 4, 26a en 26b; A 7, 19, 21, 22 en 23; A 9, 15b; A 16, 8a; A 28, 7; N 5A (I] I-11
boterham boterham: boeëteram (Laar), boöteram (Laar) boterham III-2-3
boterham (kinderwoord) bam: Verklw. bammetje  bam (Laar) kinderlijk gezegde voor boterham III-2-3
boterkorf botermand: buǝtǝrmaŋ (Laar) Rechthoekige mand met hengsel en aan de bovenzijde soms twee kleppen. Zie ook afb. 289. De boterkorf werd volgens het Venrays woordenboek (pag. 105) vroeger gebruikt door boeren om daarmee hun zelfgemaakte boter naar de markt te brengen. [N 20, 50; N 40, 97; N 40, 111; N 40, 112; N 40, 113; monogr.] II-12
botervlootje boterpot: Verklw. boeëterpötje  boeëterpot (Laar, ... ), botervlootje: būətərvly(3)̄ətjə (Laar) botervloot || botervlootje III-2-1, III-2-3
bouwland land: lant (Laar), veld: vęlt (Laar) Voor de akkerbouw gebruikt land, het geheel van akkers. [N 6, 33a; N 27, 3a; N 5AøIIŋ, 95a, 95b en 95c; N 11, 1a; L 31, 18; L 19, 1a; L 37, 11b; L a1, 113; L 4, 38; JG 1a, 1b; A 3, 38; A 10, 4; A 20, 1b; Wi 7; S 49; RND 4, 7, 8 en 10, r.37; Vld.; monogr.] I-8
bouwval keviep: kəvip (Laar), schevaak: sxəvā.k (Laar) bouwval || oud en bouwvallig bouwsel III-2-1
bovenlicht bovenlicht: buǝvǝlēxt (Laar), kopraam: kǫprām (Laar), spinnekop: spenǝkǫp (Laar) Zie kaart. Met de term 'bovenlicht' kan zowel een vast raam boven een (voor)deur als het al dan niet naar binnen openklappend bovenste deel van een raam worden bedoeld. De woordtypen 'waaier', 'waai', 'spinnekop', 'deurlicht' en 'deurvenster' duiden specifiek een vast raam boven een deur aan. [S 4; L 1 a-m; L 22, 10; L B1, 170; N 55, 54a; A 46, 10a, add.; A 46, 10c; A 49, 10; monogr.] II-9
bovenmate, hevig, zeer ontaard: óntaartj (Laar), ontiegelijk: óntieglik (Laar) buitengewoon, in hoge mate III-4-4
bovenring kruiring: krø̜jreŋ (Laar) De houten ring aan de onderzijde van de molenkap die op de kruirollen rust of draait. Evenals de onderring is de bovenring soms geheel of gedeeltelijk beslagen met staalplaat om te voorkomen dat de kruirollen het hout ervan beschadigen. Zie ook afb. 29 en 30. [N O, 53f; A 42A, 106] II-3