24156 |
goudhaantje |
dennenpieper:
maakt hangende nesten in naaldbomen
dennepieper (L288b Laar)
|
goudhaantje
III-4-1
|
20071 |
goudsbloem |
allerverdrijf:
omdat de plant cultuurgewassen verdrijft
âllerverdriêf (L288b Laar)
|
Goudsbloem (calendula officinalis). Grote oranjekleurige bloemen. Bijna alle vruchten zijn sikkelvormig gekromd. Gekweekt, ook in blekere kleuren en vaak verwilderd. Bloeitijd van mei tot november (gauwbloem, goudbloem, dodbloem).
III-2-1
|
24157 |
goudvink |
bloedvink:
bloótvînk (L288b Laar)
|
goudvink
III-4-1
|
21177 |
gracht |
graaf:
grááf (L288b Laar)
|
gracht [DC 02 (1932)]
III-3-1
|
19331 |
grapjas |
komiek:
kemiek (L288b Laar)
|
grappenmaker
III-1-4
|
32848 |
gras |
gras:
grā.s (L288b Laar)
|
De algemene benaming voor het gewas, zo uitvoerig mogelijk gedocumenteerd, zodat in de volgende lemma''s naar deze opgaven en naar de klankkaart kan worden verwezen. Op de klankkaart van het type gras zijn de vormen met betoning niet apart aangegeven; men kan bij dit woord aannemen dat het in het gehele polytone gebied sleeptoon heeft. Wanneer er meer dan één variant voor een plaats was opgegeven, is bij voorkeur het materiaal van de mondelinge enquêtes in kaart gebracht.' [N 14, 88a; JG 1b, add.; Wi 54; S 11; L 1 a-m; L 1u, 75; L 20, 26a; L 35, 65; L. 39, 41; A 2, 54; A 4, 26a; A 4, 28; RND 111; monogr.]
I-3
|
24158 |
grasmus |
dubbelteut:
döbbeltäöt (L288b Laar),
grasmus:
graâsmös (L288b Laar),
pieperd:
piepert (L288b Laar)
|
grasmus
III-4-1
|
24159 |
graspieper |
grasmoek:
graâsmoeëk (L288b Laar),
grasteut:
graâstäöt (L288b Laar)
|
graspieper
III-4-1
|
19460 |
grasveld, bleekveld |
bleek:
bleͅi̯.k (L288b Laar),
groes:
grōs (L288b Laar)
|
bleekveld, om was te bleken || grasveldje bij het huis, o.a. gebruikt als bleekveld
III-2-1
|