25004 |
grootx |
groot:
groit (L288b Laar)
|
groot [DC 03 (1934)]
III-4-4
|
19502 |
grote schoonmaak |
grote poets:
gruətə puts (L288b Laar)
|
grote schoonmaak
III-2-1
|
24857 |
grote weegbree |
keukenblader:
vroeger als verpakking, omhulsel van etenswaar
kookeblaar (L288b Laar),
weegblader:
mv.
weekblaar (L288b Laar)
|
weegbree || weegbree, grote —
III-4-3
|
25142 |
guur, kil en schraal weer |
grillig (weer):
grellig (L288b Laar),
kildig:
keldjig (L288b Laar),
schraal (weer):
schraol (L288b Laar)
|
guur, kil || schriel, schraal, koud en droog
III-4-4
|
24532 |
haagappel |
meelbeertje:
rode bessen van de meidoorn
maelbieërkes (L288b Laar)
|
meidoornbes
III-4-3
|
24606 |
haagbeuk |
heggenteer:
heggeterre (L288b Laar)
|
haagbeuk
III-4-3
|
24876 |
haagwinde |
heggenbloem:
hegkebloom (L288b Laar),
pispotje:
convolvulus sepium
pispötjes (L288b Laar),
slaapmutsje:
slaopmötske (L288b Laar)
|
haagwinde
III-4-3
|
34471 |
haan |
haan:
hān (L288b Laar),
ǫǝn (P167p Laar),
koekeloeris:
kukǝlūres (L288b Laar)
|
Het mannetje van de hoenderen. [N 19, 39; A 39, 3c; A 6, 1a; A 2, 30; L 7, 27; L 14, 19; L 26, 17; L 1a-m; JG 1a, 1b; Wi 13; Wi 17; Gwn 5, 15 add.; Vld.; monogr.]
I-12
|
32890 |
haarblok |
haarblok:
hārblǫk (L288b Laar)
|
Het haarblok is het houten voorwerp waarin het haarspit wordt vastgezet als men het niet in de grond zet. Soms heeft het haarblok een zodanige vorm en omvang dat men er tevens schrijlings op kan zitten; vaak heeft het dan de vorm van een hoefijzer. Bij de mondelinge enquêtes in Belgisch Limburg is aangetekend waar het haarblok is aangetroffen; dit gebied is op kaart 25 aangegeven. Ook buiten dit gebied komen benamingen voor het haarblok voor, zoals uit het lemma blijkt. Zie afbeelding 8. [N 18, 88; JG 1b, 1c, 1d, 2c; A 4, 28e; L 20, 28e; add. uit N 11, 85, N 15; A 23, 16]
I-3
|