18986 |
haast hebben |
heksen:
hekse (L288b Laar),
jagen:
jaage (L288b Laar),
zich haasten:
zich haoste (L288b Laar),
zich spoeden:
zich speuje (L288b Laar)
|
haasten, spoeden || snel iets doen, zich haasten || zich haasten || zich spoeden
III-1-4
|
18994 |
haastig |
haastig:
haostig (L288b Laar)
|
haastig
III-1-4
|
25144 |
hagelen |
hagelen:
haachele (L288b Laar)
|
hagelen
III-4-4
|
19827 |
hakbord |
hakvlootje:
hak˃vly(3)̄ətjə (L288b Laar)
|
hakbord voor vlees en groente
III-2-1
|
32409 |
hakhaak |
hakhaak:
hakhǭk (L288b Laar)
|
Bodemhaak waarvan de schacht, het gedeelte tussen het snijdende deel en het handvat, in lengte kan variëren. De hakhaak wordt gebruikt om de hak van de klomp iets naar achteren uit te hollen zodat zij beter past rond de hiel van de voet. Zie ook afb. 246. [N 97, 24; A 29a, 10a; A 29a, 10c; monogr.]
II-12
|
26222 |
hals van de as |
baan:
baan (L288b Laar)
|
Het gedeelte van de molenas dat op het metalen of hardstenen lager rust of draait. In geval van een houten as werd dit gedeelte vaak versterkt met smalle stroken ijzer, die in de lengterichting van de as werden aangebracht en waaromheen weer metalen banden werden bevestigd om het geheel bijeen te houden. Zie ook afb. 45 en de toelichting bij het lemma ɛlemmersɛ.' [N O, 10i; A 42A, 6]
II-3
|
26234 |
halssteen |
baansteen:
bānstijn (L288b Laar)
|
Het lager van steen of pokhout waarop de hals van de molenas draait. Zie ook afb. 17. [N O, 28a; A 42A, 4]
II-3
|
29826 |
halve steen |
klezoortje:
klɛts˱yrkǝ (L288b Laar)
|
Een in de breedterichting doormidden geslagen metselsteen of een baksteen van dit formaat die machinaal is vervaardigd. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛdrieklezoorɛ.' [N 31, 19a; monogr.]
II-8
|
20820 |
ham, hesp |
hesp:
Di-j hésp hingtj nog te ruîke inne schouw
hésp (L288b Laar),
hespenschink:
hespeschînk (L288b Laar)
|
ham
III-2-3
|
18906 |
handig |
handig:
hendjig (L288b Laar)
|
handig
III-1-4
|