e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Laar

Overzicht

Gevonden: 1547
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
hekscheien scheien: sxęjǝ (Laar) De dwarse latten van het hekken, die aan de roede bevestigd zijn en waarop de zoomlatten vastgemaakt worden. Zie ook afb. 38. [N O, 2g; A 42A, 65; Sche 32] II-3
helemaal, geheel en al gaaruit: gaâroet (Laar), hartstikke: herstikke (Laar), helegaar: hieëlegaar (Laar), helemaal: hieëlemaol (Laar), kaal: kaal (Laar), moedermins (alleen): (zo wordt het ook genoemd).  moormins (Laar), moederzielig (alleen): (in: moorzieëlig allein (helemaal alleen).  moorzieëlig (Laar), ram: ram (Laar), rats: rats (Laar) helemaal, geheel en al III-4-4
helpen helpen: hêllepe (Laar) helpen III-1-4
hen met kuikens kloek: kluk (Laar) Kip die rondloopt met kuikens. Zie afbeelding 9. [A 6, 1c; A 28, add.; L 22, 22; Gwn 5, 15 add.; NE II, 11; L B2, 320; R 3, 40; JG 1a, 1b, 2c; Vld.; monogr.] I-12
hen zonder staart bolstuit: bē̜lstȳt (Laar) [N 19, 62b; monogr.] I-12
hengsel hengel: he.ŋəl (Laar) hengsel, handgreep III-2-1
hengselduim sleep: (mv)  slęj.pǝ (Laar) Het gedeelte van een duimhengsel, dat op het kozijn of in de muur wordt bevestigd. Het bestaat uit een metalen pin, waarbij aan een uiteinde een oog is aangebracht. Veer en duim worden met behulp van een stift draaibaar aan elkaar vastgemaakt. [N 54, 80c; monogr.] II-9
hengst hengst: heŋst (Laar) Ongesneden mannelijk paard. [JG 1a, 1b; A 4, 2b; L 20, 2b; L 39, 42; L A1, 166; S 27; Wi 8; monogr.] I-9
herdershond schepershond: skēǝpǝrzont (Laar) Hond van verschillend ras die door de herder wordt gebruikt ter bewaking van de schaapskudde. [N 7, 68; N 78, 21a; L 6, 30; JG 1a, 1b; monogr.] I-12
herdersschopje schupje: sxø̜pkǝ (Laar) Schop, stok of staf waarmee de herder zand of steentjes naar de schapen werpt om ze in het gelid te houden. [N 18, 11; N 78, 10a; JG 1a, 1b; monogr.] I-12