26154 |
hekscheien |
scheien:
sxęjǝ (L288b Laar)
|
De dwarse latten van het hekken, die aan de roede bevestigd zijn en waarop de zoomlatten vastgemaakt worden. Zie ook afb. 38. [N O, 2g; A 42A, 65; Sche 32]
II-3
|
25061 |
helemaal, geheel en al |
gaaruit:
gaâroet (L288b Laar),
hartstikke:
herstikke (L288b Laar),
helegaar:
hieëlegaar (L288b Laar),
helemaal:
hieëlemaol (L288b Laar),
kaal:
kaal (L288b Laar),
moedermins (alleen):
(zo wordt het ook genoemd).
moormins (L288b Laar),
moederzielig (alleen):
(in: moorzieëlig allein (helemaal alleen).
moorzieëlig (L288b Laar),
ram:
ram (L288b Laar),
rats:
rats (L288b Laar)
|
helemaal, geheel en al
III-4-4
|
18998 |
helpen |
helpen:
hêllepe (L288b Laar)
|
helpen
III-1-4
|
34474 |
hen met kuikens |
kloek:
kluk (P167p Laar)
|
Kip die rondloopt met kuikens. Zie afbeelding 9. [A 6, 1c; A 28, add.; L 22, 22; Gwn 5, 15 add.; NE II, 11; L B2, 320; R 3, 40; JG 1a, 1b, 2c; Vld.; monogr.]
I-12
|
34470 |
hen zonder staart |
bolstuit:
bē̜lstȳt (L288b Laar)
|
[N 19, 62b; monogr.]
I-12
|
19511 |
hengsel |
hengel:
he.ŋəl (L288b Laar)
|
hengsel, handgreep
III-2-1
|
30342 |
hengselduim |
sleep:
(mv)
slęj.pǝ (L288b Laar)
|
Het gedeelte van een duimhengsel, dat op het kozijn of in de muur wordt bevestigd. Het bestaat uit een metalen pin, waarbij aan een uiteinde een oog is aangebracht. Veer en duim worden met behulp van een stift draaibaar aan elkaar vastgemaakt. [N 54, 80c; monogr.]
II-9
|
33748 |
hengst |
hengst:
heŋst (L288b Laar)
|
Ongesneden mannelijk paard. [JG 1a, 1b; A 4, 2b; L 20, 2b; L 39, 42; L A1, 166; S 27; Wi 8; monogr.]
I-9
|
34440 |
herdershond |
schepershond:
skēǝpǝrzont (P167p Laar)
|
Hond van verschillend ras die door de herder wordt gebruikt ter bewaking van de schaapskudde. [N 7, 68; N 78, 21a; L 6, 30; JG 1a, 1b; monogr.]
I-12
|
34438 |
herdersschopje |
schupje:
sxø̜pkǝ (P167p Laar)
|
Schop, stok of staf waarmee de herder zand of steentjes naar de schapen werpt om ze in het gelid te houden. [N 18, 11; N 78, 10a; JG 1a, 1b; monogr.]
I-12
|