24675 |
herderstasje |
mager mannetje:
maagermen’kes (L288b Laar)
|
herderstasje
III-4-3
|
24894 |
herfst, najaar |
herfst:
Opm. v.d. invuller: zo wordt het ook wel genoemd.
herfst (L288b Laar),
najaar:
noajoar (L288b Laar)
|
herfst (bamis(tijd), natijd, uitgang) [DC 39 (1965)]
III-4-4
|
19907 |
herfstsering |
kermisbloem:
kêrmesbloom (L288b Laar)
|
floks
III-2-1
|
24877 |
herik |
herik:
haerik (L288b Laar)
|
herik
III-4-3
|
34145 |
herkauwen |
neringen:
nēreŋǝ (L288b Laar)
|
Het eerst niet of nauwelijks gekauwde, in de voormaag gedeeltelijk verteerde voedsel opnieuw verwerken. Zie afbeelding 7. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 4, 13; L 14, 26; L 14, 88; L 20, 13; S 13; monogr.]
I-11
|
24458 |
hermelijn |
fluwijn:
flewiên (L288b Laar)
|
hermelijn, wezel
III-4-2
|
20393 |
het huwelijk ontbinden |
scheiden:
scheî-je (L288b Laar)
|
scheiden
III-2-2
|
19768 |
het vuur aansteken |
aandoen:
āndō.n (L288b Laar),
aansteken:
ānstēͅkə (L288b Laar),
vinken:
ve.ŋkə (L288b Laar)
|
aansteken || ontsteken
III-2-1
|
20678 |
hete bliksem |
hete bliksem:
heite bliksem (L288b Laar)
|
stamppot van aardappelen en appelen, zo genoemd omdat die erg heet wordt opgediend
III-2-3
|
20404 |
heten |
heten:
heîte (L288b Laar)
|
noemen, heten
III-2-2
|