20799 |
pijp |
lots:
Dae rouktj ¯n lóts met zwaore tebak: hij rookt zware pijptabak Dae luiptj d¯n hieëlen daag met di-j lóts in zien moel
lóts (L288b Laar),
pijp:
Verklw. piêpke ¯n Aerde piêp
piêp (L288b Laar)
|
pijp
III-2-3
|
20876 |
pijpensteel |
pijpenroertje:
uitsluitend verklw.
piêpe-reurke (L288b Laar)
|
voorstuk van pijp
III-2-3
|
24553 |
pijpenstrootje |
bunt:
beentj (L288b Laar),
smele:
om pijpen schoon te maken
smeeliej (L288b Laar)
|
buntgras
III-4-3
|
24225 |
pimpelmees |
blauwmees:
blawmees (L288b Laar)
|
pimpelmees
III-4-1
|
26229 |
pineinde |
pineinde:
pen`ęjnt (L288b Laar)
|
Het achtereinde van de molenas in windmolens. Zie afb. 45, 46, 47 en 48. Zie ook het lemma ɛtapɛ. Het betreft daar het uiteinde van de molenboom in watermolens.' [N O, 10r; A 42A, 88]
II-3
|
24881 |
pinksterbloem |
lievevrouwebeertje:
leevevrouwebieërke (L288b Laar)
|
pinksterbloem
III-4-3
|
20060 |
pioen |
kerkroos:
kêrkroeës (L288b Laar, ...
L288b Laar)
|
Pioen (Paeonia officinalis L.)
I-7, III-2-1
|
24364 |
pissebed |
wild varken:
wîltj vêrreke (L288b Laar)
|
pissebed
III-4-2
|
19470 |
plafond |
plafond:
plǝfǫŋ (L288b Laar)
|
Zie kaart. Het ondervlak of de bekleding van een zoldering. In het onderzoeksgebied wordt onder een 'plafond' vooral een gepleisterde, meestal met lijsten en/of reliefs van stuc versierde bekleding van een zoldering verstaan. De term 'zoldering' wordt daarentegen gebruikt voor het ondervlak van een verdiepingsvloer waarvan de draagbalken nog zichtbaar zijn. Zie ook het 'Limburgs Idioticon', pag. 295, s.v. 'zoldering', ø̄Met de bepaalde betekenis van onbeplakten zolder. Geh. rond Maeseyck.ø̄ Om een gepleisterd plafond te maken worden eerst tengels op onderlinge afstand van ongeveer 7 cm onder de balken van de bovenliggende vloerlaag gespijkerd. Aan de tengels wordt vervolgens droog Maasriet bevestigd, dat met zigzagsgewijs om platkopspijkers gewonden koperdraad tegen de tengels wordt vastgeklemd. In plaats van riet kan ook steengaas worden gebruikt. Daarna wordt eerst een ruwe laag vette kalkmortel aangebracht en vervolgens wordt het geheel afgewerkt met een mengsel van kalk en gips. Langs de wand brengt men gewoonlijk een plint aan die wordt vervaardigd door op het plafond latjes te bevestigen en de plint gelijk met die latjes af te werken. Eventuele ornamenten worden met gips opgeplakt. In L 383 sprak men bij een boerderij vooral van de 'zolder' en in een gewoon huis van het 'plafond'. [N 6, 20; N 54, 143a; L 2, 19; monogr.; Vld.]
II-9
|