20653 |
karnemelk |
botermelk:
bō.tǝrmelǝq (Q088p Lanaken),
bō.tǝrmę.lǝk (Q088p Lanaken),
bōtǝrmē̜lǝk (Q088p Lanaken),
bōtǝrmęlk (Q088p Lanaken)
|
De voeistof die van de room overblijft als de boter gemaakt is. Op de kaart is het woordtype botermelk niet opgenomen. [L 1u, 103; L 27, 30; JG 1a, 1b; R 3, 49 en 71; S 17; S 23 add.; A 7, 16; RND 100; Gwn 10, 3; Vld.; monogr.]
I-11
|
34249 |
karnen |
boter stoten:
[boter] stutǝ (Q088p Lanaken),
botter draaien:
[botter] drɛi̯ǝ (Q088p Lanaken
[(vat dat zelf draait)]
),
botter stoten:
[botter] stutǝ (Q088p Lanaken),
[botter] stūtǝ (Q088p Lanaken
[(in een vat dat vast staat)]
),
stoten:
stutǝn (Q088p Lanaken),
stytǝ (Q088p Lanaken)
|
Het op en neer bewegen van de vetdeeltjes in de melk of room, zodat deze zich aan elkaar hechten en op die manier boter vormen. Boter maken. Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering. [S 17; L 1a-m; L 1u, 114; L 6, 7; L 22, 8; L 27, 68; A 7, 23; A 28, 7; Ge 22, 8; Vld.; monogr.; add. uit N 12; A 16; S]
I-11
|
34251 |
karnstaf |
botterstoter:
[botter]stytǝr (Q088p Lanaken),
stoter:
stytǝr (Q088p Lanaken)
|
Boterstoter bestaande uit een stok met een aan de onderzijde bevestigde plank die van gaatjes is voorzien. Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering. [A 7, 19, 20, 21 en 23; A 16, 8, 8a, 8b en 8c; L 22, 8; L 27, 67 en 68; JG 1a, 1b, 1c; Ge 22, 18, 19 en 20; monogr.; add. uit: N 5A (I]
I-11
|
34250 |
karnvat |
botervat:
[boter]vǭt (Q088p Lanaken),
botterstand:
[botter]stan (Q088p Lanaken),
bottervat:
[botter]vǭt (Q088p Lanaken
[(van hout)]
),
roompot:
rǫu̯mpǫt (Q088p Lanaken),
stand:
stan (Q088p Lanaken)
|
Botervat waarbij de karnstaf (zie het lemma ''karnstaf'' (12.3) in deze aflevering) met de daaraan bevestigde schijf in een op- en neergaande beweging wordt gebracht. Dit vat, waarin de melk tot boter gekarnd wordt, kan van verschillende materialen gemaakt worden. Vaak was het van hout (kersenhout kērs in L 329) of steen en soms van metaal, bijvoorbeeld van een omgebouwde melkbus (melkbus męlǝkbøs in L 322a, melktuit męlǝktø̜i̯t in L 163, 164 en 165, tuit tø̜i̯t in L 373). Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering.' [A 7, 19, 19a en 23; A 16, 8a; L 1a-m; L 22, 8 add.; L 27, 67 en 68; JG 1a, 1b, 1c, 2c; S 17; Ge 22, 11, 15 en 16; monogr.; add. uit N 5A (I]
I-11
|
24333 |
karper |
karp:
ook in ZND 27, 070
kerp (Q088p Lanaken)
|
karper [ZND 01 (1922)]
III-4-2
|
34621 |
karsteun |
achterste stelt:
axtǝrstǝ stɛlt (Q088p Lanaken),
karstelt:
kārstɛlt (Q088p Lanaken),
stelt:
stɛlt (Q088p Lanaken
[(om de kar in evenwicht te houden)]
),
stelten:
stɛltǝn (Q088p Lanaken)
|
Steun die onder de kar geplaatst wordt bij het laden en lossen. Er zijn drie types karsteunen, die over het algemeen dezelfde benamingen hebben: een zware, T-vormige steun die de voorkant van de kar ondersteunt en die bij het rijden onder de schoot wordt opgehangen, een lichtere steun die voorkomt dat de kar bij het laden en lossen naar achter omkipt en die bij het rijden achter onder de kar hangt en een stok van ongeveer een meter die de berrie steunt en die bij het rijden onder de berrie hangt. De woordtypes houweel en hak zijn voorbeelden van betekenisverschuiving: toen de wegen nog niet geasfalteerd waren en bijgevolg soms slecht berijdbaar waren, had de boer een hak bij zich waarmee hij de wielen vrij kon maken als de kar of wagen vastgereden was. Deze hak werd ook gebruikt als steun voor de berries. Later, toen de wegen beter werden, was deze hak niet meer nodig en werd de steun, die in de plaats van de eigenlijke hak kwam, soms ook "hak" of "houweel" genoemd. Het eerste deel van het lemma is samengesteld uit benamingen die voor de drie types karsteun gelden. De meervoudsvormen zijn wel steeds benamingen voor de berriestutten (de derde bovenvermelde soort). De woordtypes waarbij door een toegevoegd adjectief of het eerste lid van de samenstelling duidelijk wordt om welke karsteun het gaat, staan onder A. Zware karsteun, B. Lichte karsteun en C. Berriestut. [N 17, 40 + 77 + 78 + 79 + 99; N G, 62a + 63a-b; JG 1a; JG 1b; JG 1d; JG 2b; JG 2c; R 14, 23e; monogr.]
I-13
|
21221 |
karweien |
wegen:
gōn wēͅgə (Q088p Lanaken),
wyge (Q088p Lanaken)
|
onbetaalde arbeid verrichten aan openbare wegen [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|
19695 |
kast |
kast:
kas (Q088p Lanaken, ...
Q088p Lanaken)
|
kast [ZND 01 (1922)] || Leg die broden op de kast [ZND 05 (1924)]
III-2-1
|
19826 |
kat |
kat:
kát (Q088p Lanaken)
|
kat [Goossens 1b (1960)]
III-2-1
|
23213 |
katholiek |
kalot (<fr.):
de klotten (Q088p Lanaken),
katholiek (<fr.):
ənə katəlīk (Q088p Lanaken, ...
Q088p Lanaken),
ie zeer lang
katholièk (Q088p Lanaken),
kattengelijke:
kattegelieken (Q088p Lanaken)
|
Een katholiek: bestaat er een scheldnaam (vooral in verkiezingstijd gebezigd)? [ZND 27 (1938)]
III-3-3
|