33410 |
kippenuitgang |
hennenkot:
henǝkut (Q088p Lanaken),
hennenlok:
henǝlōk (Q088p Lanaken)
|
De opening in de muur of in de deur van het kippenhok waardoor de kippen naar buiten en naar binnen kunnen gaan. In de gecombineerde woord- en klankkaart worden niet alleen de drie hoofdtermen, kot, gat en lok, in kaart gebracht, maar ook is ook aangegeven waar de klinkers van deze drie termen zich verlengen tot resp. koot, gaat en look. [N 5A, 63e; A 48, 17d]
I-6
|
34486 |
kippenveer |
pluim:
plou̯m (Q088p Lanaken),
pluimpje:
plø̜i̯mkǝ (Q088p Lanaken)
|
[L 5, 49; Vld.; monogr.]
I-12
|
33405 |
kippenzolder, polder |
hennenpolder:
henǝpǫldǝr (Q088p Lanaken),
henǝpǫlǝr (Q088p Lanaken),
polder:
pǫldǝr (Q088p Lanaken
[(boven op bv de varkensstal)]
)
|
Een met latten of vlechtwerk afgezonderd gedeelte van de zolderruimte in de stal dat dient als slaapplaats voor de kippen. De kippen verblijven dan niet in een apart hok. Zie de toelichting bij het lemma "kippenhok" (2.5.1) voor het verband tussen dat en het onderhavige lemma. Hier staan met name de polder-opgaven met de betekenis van "kippenverblijf" bij elkaar. In de toegevoegde betekeniskaart wordt polder in de betekenis "kippenhok" afgezet tegen polder met de betekenis "kippenrek"; vergelijk ''wnt xii.2 sub polder ii'' en zie het lemma "kippenrek, hoenderrek" (2.5.4). De kaart is getekend met behulp van alleen het mondeling verzamelde materiaal. Zie ook afbeelding 11 bij het lemma "kippenhok" (2.5.1). [A 48, 17 en 17a; N 4A, 13d; add. uit het materiaal van lemma 2.5.1: N 5, 93 en 99; N 19, 31; JG 1a, 1b en 1c; A 10, 9h; A 48, 16a; L B2, 283; L 5, 53; L 38, 30; monogr.]
I-6
|
22324 |
kiskassen |
broodje gooien:
[sic]
bruutjse goeijen (Q088p Lanaken),
keilen:
keille (Q088p Lanaken),
puntje gooien:
peuntšə goeʔə (Q088p Lanaken),
scheepje gooien:
šepkə goejə (Q088p Lanaken)
|
Hoe heet: met een plat steentje over het water werpen zodat het weer opspringt? [ZND 27 (1938)] || Kiskassen (een plat steentje over t water doen huppelen). [ZND m]
III-3-2
|
24858 |
klaproos |
klaproos:
klaproes (Q088p Lanaken),
klaprus (Q088p Lanaken),
-
klaproos (Q088p Lanaken),
koekoek:
koekoek (Q088p Lanaken, ...
Q088p Lanaken),
-
koekoek (Q088p Lanaken),
kolbloem:
kolbloem(en) (Q088p Lanaken),
kǫlblum (Q088p Lanaken),
2x
kolbloem (Q088p Lanaken),
kollebloem:
kǫlǝblum (Q088p Lanaken),
[mogelijk kolbloem]
kollebloem (Q088p Lanaken),
slaapkop:
slaopkop (Q088p Lanaken),
slǭpkǫp (Q088p Lanaken),
#NAME?
slaapkop (Q088p Lanaken)
|
klaproos [ZND 01 (1922)] || Papaver rhoeas L. Een tot 60 cm hoge, behaarde plant. De uit vier losse kroonbladeren bestaande bloem is vuurrood en aan de voet vaak zwart gevlekt. De zaaddoos is kaal, bijna eivormig, met donkere stempels in een radvormig figuur. De klaproos komt voor in en bij korenvelden op zwaardere grondsoorten, langs wegen, dijken en op ruigten en bloeit van mei tot juli. Bij de benamingen treedt wel verwarring op met de veel grotere en hogere (60 tot 120 cm) slaapbol (Papaver somniferum L.), die tot hetzelfde geslacht behoort. Dit geldt vooral voor de typen met maan-, slaap-, heul- en olie-. Zie Pauwels 1933 en Brok 1991. [A 13, 13; L 1, a-m; L 1u, 125; L 15, 9; S 18; monogr.]
I-5, III-4-3
|
17957 |
klauteren |
kledderen:
kledderen (Q088p Lanaken),
kleͅddərə (Q088p Lanaken, ...
Q088p Lanaken),
kleteren:
kletteren (Q088p Lanaken)
|
Op een boom klauteren [ZND 27 (1938)]
III-1-2
|
33256 |
klaver, algemeen |
klee:
kli (Q088p Lanaken),
klęi̯ (Q088p Lanaken)
|
De klaver- en klee-varianten in dit lemma vormen de verzamelnaam voor allerlei klaversoorten uit de familie van de Vlinderbloemigen. Klaver werd tot 1950 geteeld als groenvoer en als stoppelgewas. In de Nijmeegse lijst is niet naar de afzonderlijke soorten of naar de algemene naam gevraagd, alleen naar de benamingen voor verschillende oude klaversoorten. Hier zijn, naast de algemene naam in dit lemma, eerst enkele meestvoorkomende soorten apart behandeld en is tot slot een verzamellemma Andere Oude Klaversoorten toegevoegd. De scheiding in het Nijmeegse materiaal is achteraf aangebracht, op grond van de gewasnaam, de opmerkingen van de zegslieden en andere bronnen. Zie ook WBD.I, afl. 8, blz. 1408. [N 14, 83; JG 1a, 1b, 2b, 2c; A 4, 10; L 1, a-m; L B2, 348; L 20, 10; Wi 50; S 18; monogr.]
I-5
|
33262 |
klaverschoof |
schoof:
šōf (Q088p Lanaken)
|
Gemaaide klaver wordt, zoals gras, gedroogd voordat het wordt opgeslagen voor de winter. Zie voor het hooien aflevering I.3. Uitdrukkelijk wordt vermeld dat men de gemaaide klaver niet bindt in L 164, 268 (soms), 270, 289, 289a, 290, 325. Vergelijk ook de behandeling van de graanschoof in aflevering I.4. [N 15, 18g]
I-5
|
18171 |
kledij, kleren |
kledage:
kleiaasj (Q088p Lanaken),
klijiāch (Q088p Lanaken),
kleren:
klijər (Q088p Lanaken)
|
Kent ge een verzamelwoord voor "de kleren"(kleerage, of een ander woord). [ZND 36 (1941)]
III-1-3
|
18285 |
kleerborstel |
borstel:
ene beurstel (Q088p Lanaken),
ənə bø̄rstəl (Q088p Lanaken, ...
Q088p Lanaken),
kleerborstel:
ən klijər bø̄rstəl (Q088p Lanaken)
|
een borstel (om kleren te borstelen) [ZND 22 (1936)]
III-1-3
|