26421 |
kroonrad, kroonwiel |
groot kroonrad:
grut kru.nrǭ.t (Q088p Lanaken),
groot rad:
gru.t rǭ.t (Q088p Lanaken)
|
Groot horizontaal rad dat in watermolens met meer dan één maalgang op de koning is bevestigd. Het kroonrad doet twee tot vier rondsels draaien die dan elk een steenkoppel kunnen aandrijven. [Vds 80; Jan 105; Coe 91; Grof 101]
II-3
|
26454 |
kropgat |
kropkot:
krǫpku.t (Q088p Lanaken)
|
Het gat dat zich midden in de loper bevindt en waarin het te malen graan loopt. Kweern in het woordtype kweernoog (l 331) verwijst naar de in die plaats gebruikelijke term voor de handmolen. Zie het lemma ɛhandmolenɛ.' [N O, 18o; A 42A, 35; N D, 8; Sche 53; Vds 129; Jan 128; Coe 93; Grof 119; N O, 18h]
II-3
|
20805 |
kruidnagel |
groffelnagel:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m, 15-10
groffelnoagel (Q088p Lanaken),
groffenagel:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m, 15-10
groffenēgel (Q088p Lanaken)
|
een kruidnagel (specerij, met een scherpe smaak, in de vorm van een spijker; Fr. clou de girofle) [ZND 01u (1924)]
III-2-3
|
22701 |
kruidwis wijden |
{ja}:
ja
/ (Q088p Lanaken),
ja me kroetweisch
/ (Q088p Lanaken),
kroedwisch
/ (Q088p Lanaken)
|
Bestaat (bestond?) het gebruik op die dag een kruidwis te wijden? [ZND 17 (1935)]
III-3-2
|
26082 |
kruien |
varen:
vǭrǝn (Q088p Lanaken),
vervoeren:
vǝrvø̄rǝ (Q088p Lanaken)
|
Een last met de kruiwagen vervoeren. [N 18, 100 add; Wi 33; S 19; L 29, 4; L 1a-m; RND 97; A 42, 13 add + 16 add; monogr.]
I-13
|
19581 |
kruik |
kruik:
krūk (Q088p Lanaken)
|
kruik [ZND 29 (1938)]
III-2-1
|
20712 |
kruim |
kruim:
kroem (Q088p Lanaken),
middenste, het -:
middəstə v.⁄t brūt (Q088p Lanaken),
mik:
mik (Q088p Lanaken)
|
kruim [ZND 29 (1938)]
III-2-3
|
20806 |
kruimel |
broodgreumel:
broed greumel (Q088p Lanaken),
kruimel:
krø͂ͅməl brūt (Q088p Lanaken),
kruimeltje:
kreumelke broet (Q088p Lanaken)
|
kruimel brood [ZND 36 (1941)]
III-2-3
|
17573 |
kruin |
kruin:
kroen (Q088p Lanaken),
krun (Q088p Lanaken),
krūn (Q088p Lanaken)
|
de kruin van het hoofd (waar het haar draait) [ZND 29 (1938)]
III-1-1
|
17649 |
kruis |
kruis:
ein kruus, twie kruusen (Q088p Lanaken),
krȳ.s (Q088p Lanaken),
ə kry(3)̄s, twi kry(3)̄zər (Q088p Lanaken, ...
Q088p Lanaken)
|
Een kruis, twee kruisen. [ZND 29 (1938)] || Kruising van ruggegraat en achterheupen, uitlopend in de staart en staartwortel. Zie afbeelding 2.31. [JG 1a, 1b; N 8, 13 en 14]
I-9, III-3-3
|