e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Lanaken

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
leeg, gezegd van een noot doof: verzamelfiche ook mat. van ZND 1 (a-m)  doif neut (Lanaken), doͅf nōͅt (Lanaken) loze noot [ZND 30 (1939)] III-2-3
leeg, niets bevattend leeg: lēg (Lanaken), lēͅg (Lanaken), lēͅx (Lanaken), lɛ:g (Lanaken) Leeg. Mijn glas is ledig [ZND 37 (1941)] III-4-4
leeglopen leeglopen: lę̄.xlǭ.pǝ (Lanaken) Het over elkaar gaan van de molenstenen zonder graan. De stenen kunnen dan sneller gaan draaien waardoor het gevaar ontstaat dat de molen heet loopt. [N O, 34o; Vds 116; Jan 260; Coe 142; Grof 167; N O, 36e] II-3
leegloper leegganger: ook materiaal znd 30, 4  lĕggenger (Lanaken), leegloper: ook materiaal znd 30, 4  lēͅgloupər (Lanaken), lēͅglø͂ͅpər (Lanaken) leegloper [ZND 01 (1922)] III-1-4
leest leest: lęjs (Lanaken), līs (Lanaken) De pasvorm, meestal van beukenhout, waaraan men de schoenen maakt. "De leest waarop de schoen gemaakt wordt, moet als het ware net een afgietsel zijn van de voet, en voor wat de stand aangaat, geschikt zijn volgens de hoogte der hiel waarvoor hij zal gebruikt worden" (Dierick, pag. 7). [N 60, 185a; N 60, 244a; L 1a-m; L 30, 8; S; monogr.] II-10
leeuw leeuw: liew (Lanaken), ənə liw (Lanaken), ənə līw (Lanaken) Leeuw. [ZND 30 (1939)] III-3-2
leeuwenbek leeuwenmuiltje: -  liwəmölkə (Lanaken) grote leeuwebek [ZND 40 (1942)] III-4-3
lei lei: lij (Lanaken), lèj (Lanaken), lɛj (Lanaken), ən lij (Lanaken) Een lei waarop de kinderen schrijven. [ZND 37 (1941)] III-3-1
leiden leiden: lɛi̯ǝ (Lanaken) De koe laten paren. [N 3A, 30a; JG 1a, 1b; monogr.] I-11
leien dak leien dak: lijǝ dǭk (Lanaken), lɛjǝ dǭk (Lanaken) Met leien gedekt dak. Zie ook de lemmata 'Rijndak' en 'Maasdak'. [L 37, 26c; N 79, 5 add.] II-9