e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Lanaken

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
lende lende: pein in də lennə (Lanaken), pijn in də linə (Lanaken) ik heb pijn in de lendenen (in de rug) [ZND 30 (1939)] III-1-1
lendenen en kuil miltkuil(en): mē.ltjkolj (Lanaken) Achter de rug liggen de lendenen. Bij een welgevormd paard gaan de lendenen, die sterk en goed gespierd moeten zijn, ongemerkt in kruis en flanken over. De miltkuilen of -holten vormen het gedeelte van de flanken tussen heupgewricht en de laatste rib, een holte aan de buik ter hoogte van de milt. Een paard heeft bij voorkeur kleine miltkuilen. Zie afbeelding 2.30. [JG 1a, 1b, 2c] I-9
lenen lenen: lienen (Lanaken), linə (Lanaken) leenen [ZND 14 (1926)] III-3-1
lente, voorjaar lente: leͅntə (Lanaken), voorjaar: vø̄rjōͅr (Lanaken), vroegjaar: vreugjôâr (Lanaken), vrø̄gjōͅr (Lanaken) lente [ZND 30 (1939)] III-4-4
lepe, doortrapte kerel filou (fr.): fīlū (Lanaken), loperd, een -: luipərd (Lanaken), schlaue kerel: sloiwe kērel (Lanaken) doortrapte kerel [ZND 30 (1939)] III-1-4
lepel lepel: le:pel (Lanaken), lepel (Lanaken), lēpəl (Lanaken), lèpel (Lanaken) Lepel (juiste dialectuitspraak) [ZND 37 (1941)] III-2-1
leugen leugen: das ən lø:chə (Lanaken), dat əs ’n l"gə (Lanaken), dè’s ’n leugen (Lanaken), leugə (Lanaken) Dat is een leugen. [ZND 37 (1941)] III-3-1
leunstoel leunstoel: lēͅnstol (Lanaken, ... ), lø&#x0304nstōl (Lanaken, ... ), zetel: zēͅtəl (Lanaken, ... ) een leuningstoel [ZND 30 (1939)] || leuningstoel [ZND 01 (1922)] III-2-1
leurder leurder: lørdər (Lanaken), rondloper: rōndluiper (Lanaken), tjoktjok: ?WNT: tjokken (II), Onomatopee. Stooten, schokken, stampen.  sjok-sjok (Lanaken) een venter (die van deur tot deur waren verkoopt) [ZND 28 (1938)] III-3-1
leven leven: znd 34, 82a;  lévə (Lanaken) leven; op het einde van zijn leven [ZND 34 (1940)] III-2-2