26459 |
meeljagers |
meeljagers:
mę̄.ljē.gǝr (Q088p Lanaken)
|
De twee ijzers of lapjes aan de loper die dienen om het meel naar de meelpijp te drijven. De meeljagers zijn bevestigd ofwel aan de ijzeren banden die de loper moeten verstevigen ofwel in de kraangaten van de loper. [N O, 18s; Vds 158; Jan 163; Coe 148; Grof 175; A 42A, 31 add.; A 42A, add. N D, add.]
II-3
|
26516 |
meelpijp, meelgoot |
meelpijp:
[meel]pī.p (Q088p Lanaken)
|
De pijp of goot onder de molenstenen waardoor het meel naar beneden komt. Zie ook afb. 83 en 84. Het woorddeel ømeelŋ- is fonetisch gedocumenteerd in het lemma ɛmeelɛ.' [N O, 24a; A 42A, 40; N D, 23; Sche 55; Vds 159; Jan 167; Coe 152; Grof 176; monogr.]
II-3
|
25524 |
meelzeef |
bloemzeef:
blomzēf (Q088p Lanaken)
|
Handwerktuig waarmee men de grovere bestanddelen uit het meel kan zeven. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel ømeelŋ- het lemma ɛmeelɛ.' [N O, 38b; N 18, 136; JG 1c; JG 2c; l 48, 35II; Lu 2, 35II; Grof 256; monogr.; JG 1b add.]
II-3
|
20407 |
meerderjarig |
meerderjarig:
znd 1 a-m; 1u, 158; 31, 23b;
meejerjaarig (Q088p Lanaken, ...
Q088p Lanaken,
Q088p Lanaken),
mondig:
znd 1 a-m; 1u, 158; 31, 23b;
munnəg (Q088p Lanaken, ...
Q088p Lanaken,
Q088p Lanaken),
mŭŭndig (Q088p Lanaken, ...
Q088p Lanaken,
Q088p Lanaken)
|
meerderjarig [ZND 01u (1924)] || meerderjarig (boven de 21 jaar) [ZND 01 (1922)] || meerderjarig ; hij is - (boven de 21 jaar) [ZND 31 (1939)]
III-2-2
|
21273 |
meester |
meester:
mistər (Q088p Lanaken)
|
(school)meester [RND]
III-3-1
|
28868 |
meetlint |
lintmeter:
lēntmē̜tǝr (Q088p Lanaken)
|
Een oprolbaar ± 150 cm lang meetlint, vervaardigd van linnen en inwendig van koperdraad voorzien om het rekken of krimpen tegen te gaan (Gerritse, pag. 21). Zie afb. 2. [N 59, 2; N 62, 69]
II-7
|
33337 |
meid, dienstmeid |
maagd:
māx (Q088p Lanaken)
|
Meid is een noordelijke vorm, een samentrekking uit maged, maagd. Kok en keukense slaan op de keukenmeid. Dienstbode is een expansie uit de (Noord-)Nederlandse standaardtaal. [L 1, a-m; L 1u, 156; L 38, 10; RND 118; R 12, 30; S 6 en 23; Wi 6; monogr.]
I-6
|
24582 |
meidoorn |
hagendoorn:
zie ook ZND01, a-m en ZND24, 039b, apart ingevoerd
hagədōrən (Q088p Lanaken),
hāgəndorə (Q088p Lanaken),
hâgəndorə (Q088p Lanaken),
heggendoorn:
zie ook ZND01, a-m en ZND24, 039b, apart ingevoerd
heggedeun (Q088p Lanaken),
meidoorn:
zie ook ZND01, a-m en ZND24, 039b, apart ingevoerd
meideun (Q088p Lanaken),
rode, een -:
zie ook ZND01, a-m en ZND24, 039b, apart ingevoerd
roeie (Q088p Lanaken)
|
haag- of meidoorn, met rode bloemen [ZND 24 (1937)] || haag- of meidoorn, met witte bloemen [ZND 24 (1937)]
III-4-3
|
24331 |
meikever |
mulder:
ook in ZND 01u, 159 en ZND 16, 005; mannetje
meulder (Q088p Lanaken),
ronkkever:
ook in ZND 01u, 159 en ZND 16, 005;
ronkēvər (Q088p Lanaken)
|
meikever [ZND 01 (1922)]
III-4-2
|
20309 |
meisje |
meidje:
meitskə (Q088p Lanaken)
|
meisje [ZND 11 (1925)]
III-2-2
|