24901 |
middag (s middags) |
middag:
meddex (Q088p Lanaken),
medəx (Q088p Lanaken),
middəg (Q088p Lanaken),
méddəch (Q088p Lanaken),
noen:
no:n (Q088p Lanaken),
s namiddags:
⁄s noamiddegs (Q088p Lanaken),
⁄s nomiddəs (Q088p Lanaken)
|
in de namiddag [ZND 34 (1940)] || middag [RND], [ZND 38 (1942)]
III-4-4
|
17838 |
middagdutje |
middagslaap:
middegslaop doen (Q088p Lanaken),
middagslaapje:
middəgsløpkə (Q088p Lanaken)
|
Hoe noemt ge het wanneer iemand s middags wat gaat slapen ? [ZND 31 (1939)]
III-1-2
|
17840 |
middagdutje doen (b) |
eens knikken:
In Opitter: uneren.
es knikken (Q088p Lanaken)
|
Hoe noemt ge het wanneer iemand s middags wat gaat slapen ? [ZND 31 (1939)]
III-1-2
|
20573 |
middagmaal |
middag, de -:
middig (Q088p Lanaken),
middageten:
middageten (Q088p Lanaken)
|
namen en uren van de dagelijkse maaltijden: 12 uur [ZND 18G (1935)] || namen en uren van de dagelijkse maaltijden: middag [ZND 18G (1935)]
III-2-3
|
22478 |
middelste kegel |
koning:
de keuning (Q088p Lanaken, ...
Q088p Lanaken,
Q088p Lanaken)
|
Hoe heet de middelste kegel in het kegelspel? [ZND 36 (1941)]
III-3-2
|
33785 |
middendeel van het paard |
romp:
ro.mp (Q088p Lanaken)
|
De middel- of middenhand van het paard, in tegenstelling met ''voorste deel van het paard tot achter de voorbenen'' (3.1.3) en ''achterhand van het paard'' (3.3.14). [JG 1a, 1b; N 8, 12]
I-9
|
31586 |
middennaafbanden |
naafbanden:
nãf˱bɛn (Q088p Lanaken)
|
De ijzeren banden om het brede gedeelte van de naaf, aan weerszijden van de spaken. Zie ook afb. 214 en de lemmata ɛmuilbandɛ en ɛachternaafbandɛ.' [N G, 43e; N 17, 60; JG 1a; JG 1b; L 39, 22 add.; monogr.; div.]
II-11
|
24352 |
mier |
aamzeik:
ook in ZND 08, 152a
oumzeik (Q088p Lanaken)
|
mier [ZND 01 (1922)]
III-4-2
|
33094 |
mijt afdekken |
dekken:
dękǝ (Q088p Lanaken)
|
De korenmijt van een dak voorzien. Zie de toelichting bij het lemma ''buitenstaande korenmijt'' (5.1.18). Bij besteken merkt Goossens in zijn materiaal op: "meer speciaal de grote band om de kop". [N 15, 45a; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-4
|
21745 |
mikken |
mikken:
mekə (Q088p Lanaken),
mikke (Q088p Lanaken, ...
Q088p Lanaken),
mikken (Q088p Lanaken)
|
lonken (mikken) [RND] || Op iemand mikken (om met een boog of geweer te schieten). [ZND 38 (1942)]
III-3-2
|