e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Lanaken

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
pijn pijn: pĕin (Lanaken), piin (Lanaken) pijn [RND], [ZND 08 (1925)] III-1-2
pijnscheut pijn in de lende: geschot onbekend.  pijn īn də lennə (Lanaken), steek: stēk (Lanaken) een schietende pijn in de lenden (geschot ?) [ZND 35 (1941)] III-1-2
pijpenhout kandelhout: kanjǝlhǫwt (Lanaken) Draaibare, houten rol waarop het plaatmateriaal voor kachelpijpen en andere cilindervormige voorwerpen rond kan worden gebogen. Zie ook afb. 165. Zie voor het eerste lid van het woordtype kandelhout (Q 88) ook het lemma "regenpijp" in Wld II.9, pag. 176. [N 33, 239; N 64, 10b; N 66, 23] II-11
pijpensteel pijpensteel: piepesteel (Lanaken), roertje: rø̄rke (Lanaken), steel: stēl (Lanaken) Pijpensteel. Het dunne buisvormige deel van een pijp. [ZND 41 (1943)] III-2-3
pikbinder zelfbinder: zɛlǝf˱be.ndǝr (Lanaken) Machine die niet alleen maait, maar het koren ook tot schoven samenbindt. Zie afbeelding 6. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [machine] zie het lemma ''maaimachine'' (3.2.18) in aflevering I.3. Kaart 36 is een woordkaart gebaseerd op het materiaal uit dit lemma; kaart 37 is een betekeniskaart, gebaseerd op het materiaal uit dit lemma èn het lemma ''graanmaaimachine'' (4.5.2) en toont waar men met de termen zicht- en pikmachine ofwel de enkelvoudige maaimachine ofwel de combinatiemachine, pikbinder, aanduidt.' [N J, 4a; JG 1a, 1b; monogr.] I-4
pin van de sluisdeur pin: pę̄n (Lanaken) Lange houten nagel met vierkante kop waarmee de planken van de sluisdeuren aan elkaar worden bevestigd. Een aantal woordtypen zoals ang (Q 162, Q 188, Q 240), angel (Q 95, Q 241) en anker (Q 180) is van toepassing op een bevestiging van de sluisdeuren met behulp van ɛangenɛ. Daarbij worden de uiteinden van een aantal planken van de sluisdeur dusdanig bewerkt dat zij in daarmee overeenkomende gaten kunnen worden ingelaten. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛangɛ.' [Vds 39; Jan 35; Coe 23; Grof 57] II-3
pinksteren pinksteren: peenkstere (Lanaken), pēngstərə (Lanaken), pīnkstərə (Lanaken), sinksen: sēnsə (Lanaken) Hoe heet de 50e dag na Pasen: Pinksteren of Sinksen? [ZND 40 (1942)] III-3-3
pinnen pinnen: pęnǝ (Lanaken), tappen: tap (Lanaken) De (ijzeren) pinnen waarmee de molensteen aan de beugels van de steenkraan wordt bevestigd. [Vds 205; Jan 184; Coe 167; Grof 200] II-3
pinstokken (voor de slee) ijspelen: īspēlə (Lanaken), ijspinnen: iesspinne (Lanaken), pikken: pēkə (Lanaken) Hoe heten de stokken waarmee een kleine ijsslede wordt voortgeduwd? [ZND 40 (1942)] III-3-2
pioen bommelroos: -  bommelroos (Lanaken), paardsroos: ook ZND 1 (a-m) en ZND 1u, 007  peirsroes (Lanaken), pinksterbloem: 2x  pinksterbloem (Lanaken), ook ZND 1 (a-m) en ZND 1u, 007  pinksterbloem (Lanaken), pinksterroos: -  pinksterroos (Lanaken), pioen: 3x  pioen (Lanaken), ook ZND 1 (a-m) en ZND 1u, 007  pioen (Lanaken, ... ) Ook mat. van ZND 15 (1930), 018 opgenomen [ZND 05 (1924)] || Pioen (Paeonia officinalis L.) I-7, III-2-1