21482 |
portefeuille |
portefeuille (fr.):
Karte 74.
porte(-)feuille (Q088p Lanaken)
|
Brieftasche
III-3-1
|
21481 |
portemonnee, beurs |
portemonnee (<fr.):
lēre portemonné (Q088p Lanaken),
ənə lɛ:rə portəmənɛ: (Q088p Lanaken),
ənə lɛ̄rə portemenee (Q088p Lanaken),
ənə lɛ̄rə portmonnē (Q088p Lanaken)
|
Een lederen portemonnaie. [ZND 37 (1941)]
III-3-1
|
22807 |
portret, foto |
portret (<fr.):
portret (Q088p Lanaken),
portrét (Q088p Lanaken),
pərtreͅt (Q088p Lanaken)
|
Portret. [ZND 40 (1942)]
III-3-2
|
21203 |
postbode |
facteur (fr.):
facteur (Q088p Lanaken),
faktø͂ͅr (Q088p Lanaken)
|
postbode [RND]
III-3-1
|
33573 |
postelein |
porselein:
porselein (Q088p Lanaken, ...
Q088p Lanaken),
postelein:
pastelein (Q088p Lanaken, ...
Q088p Lanaken),
poͅstəleͅi.n (Q088p Lanaken)
|
[Goossens 1b (1960)]postelein [ZND 05 (1924)], [ZND 15 (1930)]
I-7
|
20028 |
potaarde |
witte aarde:
wętǝn ē̜rt (Q088p Lanaken)
|
Aarde of klei die geschikt is om er aardewerk van te bakken. [N 49, 1a; N 27, 48; L 35, 78; monogr.]
II-8
|
33171 |
poten |
planten:
plā.ntǝ (Q088p Lanaken),
poten:
putǝ (Q088p Lanaken),
py (Q088p Lanaken)
|
De kleine steuntjes die zich aan de onderkant van de berries bevinden en waarop het draagvlak van de kruiwagen kan rusten. [N 18, 99, add; JG 1a; JG 1b] || In dit lemma staan de algemene benamingen voor het planten van de pootaardappelen bijeen. [N 12, 10; N 15, 1b en 1c; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 20, 1a; A 23, 17d.I; Lu 1, 17d.I; Wi 43; monogr.; add. uit N 12, 15; N M, 18a en 18b]
I-13, I-5
|
19494 |
potkachel |
duiveltje:
om de was op te koken
dy(3)̄vəlkə (Q088p Lanaken),
potstoofje:
poͅtstø͂ͅfkə (Q088p Lanaken),
stoofje:
stø͂ͅfkə (Q088p Lanaken)
|
potkachel [N 05A (1964)]
III-2-1
|
21521 |
potlood |
potlood:
potloet (Q088p Lanaken)
|
Potlood: schrijftuig (Fr. crayon). [ZND 05 (1924)]
III-3-1
|
33350 |
potstal |
potstal:
pǫt[stal] (Q088p Lanaken)
|
Een potstal is een ouderwetse stal, met als voornaamste functie het winnen van mest. De bodem is niet geplaveid; de koeien staan direct op de grond en de mest. Omwille van de mest stonden de koeien vroeger het hele jaar op stal, later alleen in de winter. Het vee stond in twee rijen, vastgebonden aan de stalpalen. Over de mest heen werd strooisel gespreid en zo kwamen de koeien steeds hoger te staan, tot de potstal "vol" was. De mest in de potstal werd regelmatig verplaatst, maar de potstal werd slechts één of twee keer per jaar uitgemest. De potstal verdween om hygiënische redenen. In armoedige streken, zoals in de Kempen, waar men grote behoefte aan mest had, is de potstal het langst blijven bestaan, totdat de kunstmest opkwam. Waar de potstal niet bekend is geweest, heeft men er vaak wel een woord voor, dat men van elders kent. Waar de potstal vroeger de gewone stal was, werd hij gewoon "stal" of "koestal" genoemd. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). Zie afbeelding 7. [N 5A, 49a; N 4, 65; JG 1a en 1b; monogr.]
I-6
|