e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Lanaken

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
scheukpaal schuurpaal: šōrpǭl (Lanaken) Een paal in de weide waaraan het vee zich kan schuren. [N 14, 69; S 31; monogr.] I-11
scheur scheur: šø̜̄r (Lanaken) Scheur in een kledingstuk. Zie wat betreft het woordtype vijf de toelichting bij het lemma ɛwinkelhaakɛ.' [N 59, 192a; N 62, 43b] II-7
scheut scheut: šø̄.t (Lanaken), šø̄t (Lanaken), schot: šō.t (Lanaken) Uitspruitsel van een plant, inzonderheid de aardappel. Vaak is er een meervoud gevraagd of opgegeven; vaak ook zijn de enkelvoudsvormen gelijk aan de meervoudsvormen. Alleen wanneer uitdrukkelijk de meervoudsvormen werden gevraagd en opgegeven, zijn deze ook hier opgenomen. Bij de verkleinwoorden onder het type scheutje is het ondoorzichtig of het om het grondwoord scheut of schot gaat. Kien moet begrepen worden als een contaminatie van kiem (voor de klinker) en kijn (voor de slotmedeklinker). Zie ook het lemma Uitlopers Van Kuilaardappelen. [N M, 16a; JG 1a, 1b; L 1, a-m; L 1u, 120; L B2, 282; S 17; S 31; monogr.; add. uit L 30, 39; S 22] I-5
schieten schieten: šetǝ (Lanaken) Gezegd van water wanneer het niet langer gehinderd wordt in zijn vrije loop. [Vds 30; Jan 91; Coe 56; Grof 80] II-3
schietzolder schuif: šø̜jf (Lanaken) Het eerste gedeelte van de watergoot waar de snelheid van het water wordt vergroot. Daarna loopt het water over een recht stuk, de baard, naar een gedeelte dat de ronding heeft van het rad, de hals. Zie ook het lemma ɛwatergoot bij onderslagmolensɛ.' [Vds 59; Coe 55] II-3
schijten kakken: kakǝ (Lanaken), schijten: ši.tǝ (Lanaken) Vaste ontlasting hebben, gezegd van vee. [JG 1a, 1b; monogr.] I-11
schilderij schilderij: šeldəreͅi̯ (Lanaken), Karte 38.  schilderij (Lanaken) Gemälde. || schilderij [ZND 06 (1924)] III-2-1, III-3-2
schimmel schimmel: šømǝl (Lanaken) Paard met een geheel of overheersend witte of grijsachtige vacht. Naarmate de leeftijd vordert, neemt het wit toe; schimmels worden niet geboren, ze ontstaan mettertijd. De vosschimmel is wit met rode of bruinachtige vlekken. [JG 1a, 1b; N 8, 63a en 63b; S 31] I-9
schimmel (plantje) schimmel: schummel (Lanaken) schimmel [ZND 06 (1924)] III-4-3
schip schip: `n scheep twie scheepen (Lanaken), schoep, twie scheep, klei scheepke (Lanaken), šēp (Lanaken) een schip, twee schepen [ZND 42 (1943)] || Een schip, twee schepen, een klein scheepje. [ZND 06 (1924)] || schip [RND] III-3-1