33585 |
schorseneer |
schorseneer:
sjòrsəneer (Q088p Lanaken)
|
Hoe noemt u: schorseneer (scorzonera hispanica - fam. compositae) [N 71 (1975)]
I-7
|
21367 |
schot |
schot:
scheut, twie scheut (Q088p Lanaken)
|
Een schot, twee schoten (van een wapen). [ZND 06 (1924)]
III-3-1
|
19508 |
schoteltje |
ondertasje:
ondərteskə (Q088p Lanaken),
oͅndərtɛskə (Q088p Lanaken),
schoteltje:
sjø̄təlkə (Q088p Lanaken),
šø̄təlkə (Q088p Lanaken),
šøtəlkə (Q088p Lanaken, ...
Q088p Lanaken)
|
een kopje met een schoteltje [ZND 34 (1940)] || schoteltje [ZND 34 (1940)]
III-2-1
|
18556 |
schoudermantel met capuchon |
kapmantel:
kapmāntəl (Q088p Lanaken)
|
schoudermantel met capuchon [N 59 (1973)]
III-1-3
|
29083 |
schoudernaad |
schoudernaad:
šōwǝrnǭt (Q088p Lanaken)
|
Naad van een kledingstuk die op de schouder valt, van de kraag tot de mouw van een jas, een japon enz. [N 59, 98]
II-7
|
33783 |
schouders |
schouder(s):
šǫu̯.ǝrs (Q088p Lanaken)
|
De schouder loopt van de schoft naar beneden in een punt uit. Zie afbeelding 2.18. [JG 1a, 1b; N 8, 32.1 en 32.2]
I-9
|
29048 |
schoudervulling |
kussentjes:
køskǝs (Q088p Lanaken)
|
Opvulsel op de schouders van een kledingstuk, om de schouderlijn te accentueren en figuurfouten te corrigeren en om een mooie valling van de mouwen te verkrijgen. Ze bestaat veelal uit watjes, 2 of 3 voor een normale schouder tot 4 à 5 voor een hoge (Papenhuyzen III, pag. 26). [N 59, 99; N 62, 62]
II-7
|
33059 |
schoven binden |
binden:
bendǝ (Q088p Lanaken)
|
Het werk van de binder die achter de zichter aankomt en die om de hoeveelheid halmen die de zichter afgetrokken heeft twee (soms ook één) banden doet en zo de garven, gebonden schoven, maakt. Wanneer het graan met de zeis gemaaid wordt en de aflegger achter de maaier aankomt, worden het "afleggen", het "vormen" en het "binden" vaak in één doorgaande handeling uitgevoerd. Jassen en kassen worden (elders) ook gebruikt voor het opzetten en samenbinden van de korenhokken, zie het lemma ''schoven opzetten in een hok'' (4.6.13). De volgorde van de varianten van het type binden is: a. consonantcluster: -nd-/-ndj-/-]d, -n-, -nj-, -]-; b. vocalisme: -e-, -ę-, -ęi̯-, -ē-, -i-.' [N 15, 15d, 15e2 en 20; JG 1a, 1b; A 23, 16.2; L 1 a-m; L 1u, 15; L 48, 34.2; Lu 1, 16.2, Lu 2, 34.2; monogr.]
I-4
|
33068 |
schoven opzetten in een hok |
opzetten:
ǫp˲zętǝ(n) (Q088p Lanaken),
stuiken:
stu.kǝ (Q088p Lanaken)
|
In dit lemma komen de benamingen voor het opzetten van de stuiken aan de orde. Vergelijk ook aflevering I.3 over het opzetten van oppers, heukelingen, enz. in de weidebouw. Ook hier wordt verwezen naar het zelfstandig naamwoord in het volgende lemma. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds schoven. Ook wanneer het resultaat van de handeling, i.c. de stuik, in het woordtype voorkomt, wordt dat woord steeds fonetisch gedocumenteerd, daar immers het getal niet overeenkomt met dat van het lemma ''graanhok, struik, mandel'' (4.6.14). Enig materiaal van "haver opzetten" is hier ingebracht, waar nodig met een aantekening. [N 15, 28; JG 1a, 1b, 2c; A 23, 16.2; L 48, 34.2; Lu 1, 16.2; Lu 2, 34.2; monogr.]
I-4
|
17947 |
schrede |
trede:
trèj (Q088p Lanaken)
|
een schrede (zover men ineens kan stappen) [ZND 42 (1943)]
III-1-2
|