21368 |
schreeuwen |
kweken:
kwēkǝ (Q088p Lanaken)
|
Het schreeuwen van een varken ten teken van honger of bij het slachten. [N 19, 24; JG 1a, 1b; N 76, 33; monogr.; N 19, Q 111 add.]
I-12
|
26643 |
schrijfgerei |
assen:
asǝ (Q088p Lanaken)
|
De verschillende materialen en voorwerpen waarmee de aangeleverde zakken graan in de molen van een kenmerk worden voorzien. In Q 95 schrijft men de initialen van de klant of het huisnummer op de zakken. Dit kenteken noemt de molenaar een label (lā.bǝl). In P 120 bevestigt men een etiket (ętǝkɛt) aan de zakken.' [Coe 177; Grof 275]
II-3
|
22482 |
schrikkeljaar |
schrikkeljaar:
schrikkeljaor (Q088p Lanaken)
|
Schrikkeljaar. [ZND 06 (1924)]
III-3-2
|
19411 |
schroeien |
snerken:
snøͅi̯rkə (Q088p Lanaken),
snûirke (Q088p Lanaken),
versnerken:
vərsnørkə (Q088p Lanaken)
|
schroeien [ZND 06 (1924)] || schroeien (zengen) [ZND 08 (1925)]
III-2-1
|
18844 |
schuchter |
beschaamd:
ook materiaal znd 21, 36
beschèmp (Q088p Lanaken),
bəšēͅmp (Q088p Lanaken),
bleu:
ook materiaal znd 21, 36
bluu (Q088p Lanaken, ...
Q088p Lanaken),
blūū (Q088p Lanaken),
blø (Q088p Lanaken)
|
schuchter (bloode) [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
32593 |
schudden met de riek |
slingeren:
sle.ŋǝrǝ (Q088p Lanaken)
|
Bij het mest spreiden maakt men met de riek telkens al schuddende een slingerende beweging. [N M, 12b; N 11A, 24; JG 1a + 1b; monogr.]
I-1
|
26501 |
schuif in het kaar |
schuifje:
šø̜fkǝ (Q088p Lanaken)
|
Schuifje in het kaar waarmee de graantoevoer naar de stenen geregeld kan worden. [Coe 139; N O, 19p]
II-3
|
19501 |
schuifgrendel |
schuifslotje:
šø̜jfslø̄tšǝ (Q088p Lanaken)
|
Toestel waarmee deuren, luiken, etc. gesloten kunnen worden. Het bestaat uit een ronde, volgens de invuller uit Q 193 platte, metalen staaf die schuivend onder haken op een plaat is bevestigd. De schuifgrendel dient om een raam of deur in gesloten toestand vast te zetten. Zie afb. 64. Vgl. ook het lemma 'Krukschuifje'. Zie voor het woordtype 'schoude' ook RhWb (vii), kol. 886, s.v. 'Schalte': ø̄eisener Riegel zum Schieben, durch eine Schlaufe gehend, bei Holztoren, Garten-, Stalltüren, am Fensterladen.ø̄ [N 54, 94a; N 54, 96; L 6, 50; monogr.]
II-9
|
19555 |
schuimspaan |
schuimlepel:
schuimlēpəl (Q088p Lanaken)
|
schuimspaan [ZND 42 (1943)]
III-2-1
|
18102 |
schurft |
krets:
krets (Q088p Lanaken),
rui:
rø̜i̯ (Q088p Lanaken)
|
Een zeer hardnekkige, heftig jeukende huidaandoening, die kan leiden tot sterke vermagering en zelfs tot totale uitputting van de aangetaste dieren. Schurft wordt veroorzaakt door verschillende soorten mijten, voor ieder dier weer verschillend. Zie ook het lemma ''schurft'' in wbd I.3, blz. 479-481. [N 3A, 89; N 52, 13; A 48A, 26; monogr.] || schurft: hoe heet de besmettelijke huidziekte, die een ondragelijke jeuk veroorzaakt tussen de vingers, aan de polsen (fr. gale) ? [ZND 42 (1943)]
I-11, III-1-2
|